Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-08-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:20215 BT2342, AWB 10/752

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-08-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:20215 BT2342, AWB 10/752

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 augustus 2011
Datum publicatie
22 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2342
Zaaknummer
AWB 10/752

Inhoudsindicatie

Aftrek uitgaven monumentenpand.

Verweerder heeft uitgaven voor restauratie van monumentaal pakhuis waarin woonappartementen zijn gebouwd, gecorrigeerd. Volgens de rechtbank ten onrechte. De kosten van de restauratie behoren niet tot de bronkosten van het appartement. Er is weliswaar sprake van enige vernieuwing, maar deze vernieuwing is niet zo ingrijpend dat sprake is van radicale vernieuwing van het pakhuis. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/752

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 augustus 2011 ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres op 25 april 2009 voor het jaar 2007 een aanslag (met aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.877 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.266.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2009 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 januari 2010, ontvangen bij de rechtbank op 29 januari 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011 te 's-Gravenhage.

Eiseres is daar samen met haar echtgenoot [A] (hierna: echtgenoot) verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de beroepen onder nummers AWB 10/751 en AWB 11/6728. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd wordt geacht ook te zijn aangevoerd in deze zaak.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2. Op 23 juni 2005 hebben eiseres en haar echtgenoot een drietal overeenkomsten gesloten, te weten:

- Een koopovereenkomst met [D] Vastgoed bv ten behoeve van de aankoop van een appartementsrecht met bouwnummer [nummer] voor een bedrag van € 60.798,40 (inclusief overdrachtsbelasting), recht gevende op 20/1315 de aandeel in het pand [het pand] (hierna: het pand);

- een aanneemovereenkomst met [D] Vastgoed bv ten behoeve van het in bovengenoemde koopovereenkomst genoemde appartementsrecht ten bedrage van € 185.204,24 (inclusief omzetbelasting);

- een restauratieovereenkomst voor een restauratiesom van € 138.797,36 (inclusief omzetbelasting) met [D] Woningbouw bv, [E] Bouwmaatschappij ten behoeve van de restauratie van (hun aandeel in) het pand.

3. Het pand is een voormalig pakhuis dat sinds 24 juni 2002 als Rijksmonument is geregistreerd bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist onder monumentennummer [nummer].

4. De gemeente Rotterdam heeft het pand en de daarbij behorende ondergrond op 15 juni 2005 in eigendom overgedragen aan [D] Vastgoed bv. Hierbij is aan [D] Vastgoed bv de verplichting opgelegd om het pand te verbouwen tot 109 appartementen, 2365 m2 bruto vloeroppervlak aan bedrijfsruimte en 10 parkeerplaatsen.

5. Op 21 juli 2005 is de akte van splitsing en ondersplitsing in appartementsrechten gepasseerd. Bij akte van levering van 10 oktober 2005 hebben eiseres en haar partner hun appartementsrecht in eigendom verkregen. Op 12 oktober 2007 hebben zij hun intrek genomen in het appartement.

6 In de restauratiebeschrijving van 30 maart 2005 (met een erratum van 10 maart 2006) welke als bijlage aan de onder I.9. vermelde restauratieovereenkomst is gehecht worden de restauratiewerkzaamheden omschreven. Deze beschrijving maakt onderdeel uit van de[F]tukken.

7. [F] (hierna: [F]) heeft in november 2004 aan [D] Woningbouw bv, [E] Bouwmaatschappij een rapport uitgebracht waarin een analyse is opgenomen van de fiscaal aftrekbare kosten van de restauratie- en onderhoudswerkzaamheden aan het pand. Namens de toekomstige eigenaren van het pand heeft [F] een verzoek bij verweerder ingediend tot vaststelling van de onderhoudskosten van het pand. In antwoord op dit verzoek heeft verweerder bij brief van 11 maart 2005 het standpunt ingenomen dat aftrek van onderhoudskosten niet mogelijk is.

8. Eiseres heeft gedurende het belastingjaar 2007 samen met haar partner de volgende facturen met betrekking tot de restauratieovereenkomst betaald, te weten op 2 januari 2007 een bedrag van € 13.879,74 ten behoeve van het herstel en de aanpassingen van de gevelkozijnen van het privégedeelte, op 13 maart 2007 een bedrag van € 13.879,74 ten behoeve van het herstel en de aanpassing van de daken en goten van het gebouw, op 3 april 2007 een bedrag van € 20.819,60 ten behoeve van de reparatie van het metselwerk en betonwerk van de gevels van het privégedeelte en op diezelfde datum een bedrag van € 6.939,87 ten behoeve van het voeg- en stucwerk voor het privégedeelte, op 16 juli 2007 een bedrag van € 6.939,87 ten behoeve van het schilderen van de gevelkozijnen en luiken van het privégedeelte en op 26 juni 2007 een bedrag van € 6.939,87 ten behoeve van de oplevering van het privégedeelte. In totaal betreft het over het belastingjaar 2007 een bedrag van € 69.398,69.

9. Eiseres heeft in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 een bedrag van € 25.511 vermeld als persoonsgebonden aftrek. Hiervan zou € 11.541 betrekking hebben op aan haar toegerekende onderhoudsuitgaven voor een monumentenpand. Het aangegeven inkomen uit werk en woning vóór verrekening van de persoonsgebonden aftrek bedroeg € 42.847. Bij vaststelling van de aanslag is de persoonsgebonden aftrek voor monumentenpanden geschrapt, doch kennelijk wel een aftrek van € 13.970 verleend. Het inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op € 28.877 (€ 42.847 - € 13.970).

Geschil

10. In geschil is of bij de vaststelling van het inkomen uit werk en woning rekening moet worden gehouden met een persoonsgebonden aftrek van € 21.541, het bedrag dat eiseres bij haar in aanmerking genomen wil hebben van de volgens eiseres en haar echtgenoot in totaal aftrekbare uitgaven voor een monumentenpand van € 68.062,69 (€ 69.398,69 - € 1.336).

11. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

12. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep.

13. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

14. Artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat onderhoudskosten, lasten en afschrijvingen met betrekking tot een eigen woning die als monumentenpand is ingeschreven in een van de registers bedoeld in artikel 6 of 7 van de Monumentenwet 1988 onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar zijn.

15. Verweerder stelt zich - kort samengevat - primair op het standpunt dat de kosten die vermeld staan in de restauratieovereenkomst, evenals de kosten vermeld in de koop- en de aanneemovereenkomst, tot de bronkosten van het appartement behoren en derhalve niet kunnen worden aangemerkt als uitgaven met betrekking tot een monumentenwoning. De door eiseres getekende overeenkomsten vormen naar de mening van verweerder een onlosmakelijk met elkaar verbonden geheel.

16. De rechtbank overweegt dat weliswaar sprake is van enige samenhang tussen de drie onder 2. vermelde overeenkomsten, maar dat deze samenhang niet zodanig is dat verweerder gevolgd kan worden in zijn stelling dat de drie overeenkomsten een onlosmakelijk geheel met elkaar vormen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres naast de aankoop van een appartement mede bedoeld en beoogd het pand te (laten) restaureren. De door eiseres getekende afzonderlijke restauratieovereenkomst maakte deze restauratie mogelijk. Hierbij acht de rechtbank niet van belang dat de restauratieovereenkomst op dezelfde dag ondertekend is als de andere overeenkomsten, eiseres geen keuze kon uitoefenen wie de restauratie ter hand zou nemen en de werkzaamheden die voortvloeien uit de aanneemovereenkomst en de restauratieovereenkomst naast elkaar c.q. gelijktijdig zijn uitgevoerd. De stelling van verweerder dat de keuze voor de verschillende contractspartijen bij de aanneem- en restauratieovereenkomst is ingegeven door fiscale aspecten volgt de rechtbank niet. Noch op grond van de gedingstukken, noch op grond van het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat eiseres door het tekenen van de restauratieovereenkomst feitelijk iets anders is overeengekomen dan haar aandeel in de restauratie van het pand, welk aandeel voor haar tot de eigen woning behoort. Van een schijnhandeling is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

17. Eiseres verwijst in deze ook terecht naar het Besluit van de Staatsecretaris van Financiën van 11 mei 2006, CPP 2005/2575M (hierna: het Besluit) waarin - voor zover van belang - het volgende staat vermeld:

6. Meegekochte onderhoudskosten/verplichtingen

Onderhoudskosten van monumentenpanden zijn in beginsel aftrekbare monumentuitgaven. Dit wordt niet anders als het monumentenpand wordt gekocht met de bedoeling onderhoud te verrichten. Als de koper het onderhoud niet zelf verricht kan dit leiden tot de vraag of de kosten voor hem aftrekbaar zijn. Kosten die samenhangen met de verwerving van de woning zijn namelijk bronkosten. Bronkosten zijn geen aftrekbare uitgaven voor monumentenpanden. Nadat is vastgesteld dat sprake is van aftrekbare monumentuitgaven (objectief), komt de vraag op, aan wie de aftrekbare kosten kunnen worden toegerekend (subjectief). Deze beoordeling is afhankelijk van de gesloten overeenkomst(en). Onderscheidend criterium is wie in wezen het onderhoud voor zijn rekening neemt. Als de koper de kosten betaalt heeft hij in beginsel recht op aftrek. Zelfs als de verkoper het onderhoud uitvoert of laat uitvoeren, kunnen het kosten voor de koper zijn.

Als de verkoper het onderhoud uitvoert of laat uitvoeren en (de kosten met de koopsom van het pand) in rekening brengt bij de koper, heeft de koper echter geen recht op aftrek. De kosten zijn voor de koper dan niet-aftrekbare bronkosten.

18. Vast staat in deze zaak dat verkoper de restauratiewerkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht en voor rekening van eiseres. De kosten komen dan voor aftrek in aanmerking. Verweerders standpunt dat de verkopende partij de kosten van de restauratie heeft doorberekend in de (ver)koopsom van het gerestaureerde casco-appartement stemt niet overeen met de werkelijkheid. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkoper het onderhoud zou hebben uitgevoerd als hij de woningen en dergelijke niet al grotendeels zou hebben verkocht. De laatste alinea van het onder 17. geciteerde onderdeel van het Besluit, hoe deze ook geïnterpreteerd moet worden, maakt dit niet anders.

19. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het geheel van de uitgevoerde werkzaamheden aan het pand zodanig is geweest dat in casu sprake is van radicale vernieuwing en derhalve geen onderhoudsuitgaven voor monumentenpanden in aanmerking kunnen worden genomen.

20. Overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 1999, nr 34.348, LJN AA2714 dient voor de beantwoording van de vraag of sprake is van radicale vernieuwing te "(...) worden bezien wat er in bouwkundig opzicht is geschied. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of bij de verbouwing zelfstandige wooneenheden ontstaan of tenietgaan, al kan dat wel enig licht werpen op de aard van de kosten (zie HR 20 januari 1993, nr 28 601, BNB 1994/4 onder 3.4; 13 april 1994, nr 29 053, BNB 1994/168 onder 3.5; 15 juni 1994, nr 29 789, BNB 1994/239; 24 september 1997, nr 32 756, BNB 1997/390)".

21. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van radicale vernieuwing, is dus beslissend wat er in bouwkundig opzicht is geschied. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 18 november 2010, nr 10/00093, LJN BP6402, voor de beantwoording van de vraag wanneer een verbouwing in bouwkundig opzicht zo radicaal is dat sprake is van nieuwbouw onder rechtsoverweging 4.3.7.2. het volgende geoordeeld: "(...) (a) Of in bouwkundig opzicht sprake is van restauratie van oudbouw of stichting van nieuwbouw wordt bepaald door de vraag of de constructie gewijzigd wordt. De constructie van een gebouw bestaat bouwkundig uit de fundamenten en de dragende delen. Zolang die constructie niet wordt aangetast is bouwkundig in beginsel reeds sprake van instandhouding van oudbouw en ontstaat er bij restauratie bouwkundig geen nieuwbouw. Wordt de constructie aangetast dan is er bouwkundig sprake van sloop van oudbouw en eventueel vervanging door nieuwbouw.

(b) Dit uitgangspunt kent blijkens de bovengenoemde jurisprudentie van de Hoge Raad uitzondering bij radicale vernieuwing. Daar is naar het oordeel van het Hof sprake van indien de bouwtechnische ingrepen bij de restauratie van oudbouw zodanig ingrijpend zijn, dat de bouwkundige identiteit van het gebouw onherkenbaar wordt gewijzigd zodat het niet meer met het eerder aanwezige gebouw kan worden vereenzelvigd. Een kerk moet na restauratie herkenbaar blijven als de voormalige kerk en daaraan zijn bouwkundige identiteit blijven ontlenen. (...)".

22. Naar het oordeel van de rechtbank is het oorspronkelijke pakhuis [het pand] ook na de restauratie in overwegende mate in stand gebleven. Hierbij acht de rechtbank met name van belang dat de meest in het oog springende wijziging aan het pand, te weten het plaatsen van de atria ten behoeve van de lichtinval, er niet toe hebben geleid dat de bouwkundige identiteit van het gebouw onherkenbaar is gewijzigd. Evenmin heeft dit geleid tot een dusdanige wijziging in de constructie van het pand dat geoordeeld dient te worden dat sprake is van nieuwbouw. De wijzigingen aan het pand zorgen weliswaar voor enige vernieuwing, maar niet geconcludeerd kan worden dat deze vernieuwing zo ingrijpend is dat sprake is van radicale vernieuwing.

23. Ten aanzien van verweerders meer subsidiaire stelling dat er met betrekking tot het in de restauratieovereenkomst vermelde bedrag van in totaal € 138.797,36 een aantal onduidelijkheden te onderkennen zijn, de in aanmerking nemende onderhoudskosten herberekend dienen te worden op een bedrag van € 22.991,50 voor eiseres en haar echtgenoot tezamen. Na aftrek van het drempelbedrag van € 1.336 komt dan in 2007 bij beiden tezamen € 21.656 als persoonsgebonden uitgaven in aanmerking. Dat eiseres en haar echtgenoot er dan voor gekozen hebben van dit bedrag € 21.541 bij eiseres in aanmerking te nemen, kan de rechtbank niet volgen. Zij hebben zich hierover immers niet uitgelaten. Voorts oordeelt de rechtbank hierover als volgt.

Verweerder heeft bovengenoemde herberekening gebaseerd op een door [D] Woningbouw bv verstrekt overzicht aan een belegger van de bedrijfruimte(n) op de begane grond van het pand. Aangezien niet in geschil is dat eiseres de in de restauratieovereenkomst genoemde bedragen heeft betaald, dienen naar het oordeel van de rechtbank de in deze overeenkomst genoemde bedragen aangemerkt te worden als uitgaven van monumentenpanden. Met het overgelegde overzicht dat een inschatting geeft van de restauratiekosten voor de begane grond, maakt verweerder niet aannemelijk dat de in de restauratieovereenkomst opgenomen en door eiseres betaalde bedragen onjuist zijn.

24. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat voor 2007 de bij eiseres en haar echtgenoot in aanmerking te nemen aftrekbare onderhoudsuitgaven op € 68.063 gesteld moeten worden. Eiseres en haar echtgenoot hebben ervoor gekozen hiervan € 21.541 bij eiseres in aanmerking te doen nemen, zodat haar persoonsgebonden aftrek € 7.571 (€ 21.541 - € 13.970) hoger is dan waarmee bij de vaststelling van haar inkomen uit werk en woning rekening is gehouden. Dit inkomen dient daarom overeenkomstig te worden verminderd tot € 21.306 (€ 28.877 - € 7.571). Het beroep is gegrond.

Proceskosten

25. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat haar proceskosten, bestaande uit reiskosten, € 7,40 bedragen. Verweerder heeft ter zitting verklaard, indien het beroep gegrond wordt verklaard, geen bezwaar te hebben tegen toekenning van bovenvermelde kosten. Gelet op deze verklaring van verweerder zal de rechtbank verweerder veroordelen deze kosten aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt het belastbare inkomen uit werk en woning voor 2007 vast op € 21.306 en bepaalt dat de aanslag overeenkomstig dient te worden verminderd;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 7,40 te betalen aan eiseres;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, mr S.K.A. Efstratiades en mr. J.A. Booij, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.