Rechtbank 's-Gravenhage, 27-09-2011, BT8391, AWB 11/3907
Rechtbank 's-Gravenhage, 27-09-2011, BT8391, AWB 11/3907
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 september 2011
- Datum publicatie
- 18 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8391
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6162, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 11/3907
Inhoudsindicatie
In geschil is de aan eiseres opgelegde boete voor het niet (tijdig) doen van aangifte van € 2.460. Verweerder maakt met een kopie van de aanmaning tot het doen van aangifte, een uitdraai uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst en een ambtsedige verklaring van een productiecoördinator aannemelijk dat de aanmaning tot het doen van aangifte is verzonden. De verzending van de aanmaning rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning. Dit vermoeden heeft eiseres niet ontzenuwd. Dat eiseres voorafgaande aan de aanmaning mogelijk geen herinnering heeft ontvangen, heeft niet tot gevolg dat geen boete kan worden opgelegd. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake. Een boete van € 2.640 is, gelet op de omstandigheden van het geval, echter niet passend en geboden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verminderd de boete tot € 1.230.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3907
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 27 september 2011 van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 17 maart 2011 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking waarbij aan haar een verzuimboete is opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2009 (hierna: de boetebeschikking).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011.
Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door [B].
Namens verweerder is verschenen [C].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herziet de boetebeschikking aldus dat de boete nader wordt vastgesteld op € 1.230;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.092 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eisereseiseres betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2010, kan de inspecteur aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan (hierna: het aangifteverzuim) een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen. In § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het Besluit) is bepaald dat de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete van 50% van het wettelijk maximum oplegt. Naar vaste jurisprudentie, die heeft geleid tot het opnemen van § 4 in het Besluit, legt de inspecteur bij afwezigheid van alle schuld geen verzuimboete op.
2. Eiseres stelt primair -zakelijk weergegeven- dat de aangifte is ingediend op 1 oktober 2010 dus ruim binnen de uiterste termijn van de uitstelregeling belasting- consulenten (hierna: Beconregeling). Eiseres heeft geen herinnering of aanmaning tot het doen van aangifte ontvangen. Pas op 18 februari 2011 was het eiseres duidelijk dat er geen Becon-uitstel was verleend. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat de boete niet in verhouding staat tot het verzuim. 2009 was het eerste jaar van aangifte van de onderneming. Alle andere aangiften zijn altijd op tijd gedaan.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.
3. Niet in geschil is dat eiseres een uitnodiging tot het doen van aangifte heeft ontvangen en dat daarin is vermeld dat de aangifte vóór 1 juni 2010 moet zijn ingediend.
Vaststaat voorts dat de aangifte op 1 oktober 2010 is ontvangen. Evenmin is in geschil dat aan eiseres geen individueel uitstel tot het doen van aangifte of uitstel met toepassing van de Beconregeling is verleend. De aangifte is dan ook te laat ingediend. Eiseres stelt evenwel dat zij nimmer een herinnering of een aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen.
4. Ingevolge artikel 67a AWR, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 3, AWR, kan voor het niet-tijdig indienen van de aangifte voor een aanslagbelasting een boete worden opgelegd indien de belastingplichtige is aangemaand binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte te doen. Zonder aanmaning is oplegging van een verzuimboete voor het hier bedoelde aangifteverzuim dus uitgesloten. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 3 blz. 34-35) volgt dat de Belastingdienst aan de aanmaning een herinnering laat voorafgaan. Pas wanneer de belastingplichtige de aanvankelijke uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering én de aanmaning heeft genegeerd, legt de Belastingdienst hem de boete van artikel 67a AWR op. Het een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat voor het opleggen van de verzuimboete van artikel 67a AWR elk geval geen plaats is indien de aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3, AWR niet door de belastingplichtige is ontvangen en hem evenmin op andere wijze heeft bereikt.
5. Nu de aanmaning tot het doen van een aangifte onderdeel is van de omschrijving van het beboetbare feit en het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van strafvervolging, dient verweerder te bewijzen dat de aanmaning door de belastingplichtige is ontvangen dan wel hem op andere wijze heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde wordt bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt met zich mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (vergelijk Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, LJN: AZ 4416).
6. Verweerder heeft hiertoe de volgende bewijsstukken overgelegd:
1. een kopie van een aanmaning tot het doen van aangifte, geadresseerd aan eiseres en gedagtekend 13 september 2010;
2. een uitdraai uit het geautomatiseerde systeem van de belastingdienst waarin gewag wordt gemaakt van een op 13 september 2010 gedagtekende aanmaning, een uiterste reactietermijn van 27 september 2010 en de binnenkomst van de aangifte op 1 oktober 2010.
3. een ambtsedige verklaring van 30 augustus 2011 met betrekking tot de verzending van de aanmaning van [D], productiecoördinator bij verweerder, inhoudende -voor zover hier van belang- dat de aanmaning met dagtekening 13 september 2010 op 1 september 2010 ter post is aangeboden en dat zich bij dit proces geen onregelmatigheden hebben voorgedaan.
Met deze bewijsstukken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij de aanmaning op 13 september 2010 naar het op aanmaning vermelde adres van eiseres heeft verzonden. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de aanmaning wel is opgemaakt, maar niet is verzonden.
7. Het verzoek van eiseres in haar pleitnota om de ambtsedige verklaring van 30 augustus 2011 terzijde te stellen omdat zij te laat is overgelegd, wijst de rechtbank af. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De verklaring dient ter nadere onderbouwing van het al eerder door verweerder ingenomen standpunt dat de aanmaning is verzonden. Eiseres heeft de verklaring in afschift ontvangen en heeft hierop inhoudelijk kunnen reageren. Onder deze omstandigheden verzet een goede procesorde zich naar het oordeel van de rechtbank niet ertegen dat de rechtbank de verklaring in de beoordeling van het geschil betrekt.
8. De verzending van de aanmaning naar het adres van eiseres rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dan is het aan eiseres om dit vermoeden te ontzenuwen. Hierin is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De enkele ontkenning van de ontvangst van de aanmaning is voor dit doel onvoldoende. Andere omstandigheden die het niet-ontvangen van wel naar het adres van eiseres verzonden post aannemelijk zouden kunnen maken, zoals aantoonbare tekortkomingen in de postbezorging, zijn niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
9. De stelling van eiseres dat zij geen herinnering heeft ontvangen, noopt -wat er ook van deze stelling zij - niet tot het oordeel dat verweerder eiseres geen verzuimboete voor het niet tijdig doen van aangifte kon opleggen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vaststaat dat eiseres is uitgenodigd aangifte te doen, dat, naar uit het vorenoverwogene volgt, verweerder de ontvangst van de aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3, AWR heeft bewezen en dat er geen wettelijke bepaling is die verweerder verplicht de belastingplichtige, voorafgaande aan de aanmaning, aan zijn aangifteplicht te herinneren.
10. De rechtbank vat het betoog van eiseres dat zij pas op 18 februari 2011, dus ruimschoots nadat zij de aangifte vennootschapsbelasting 2009 had ingediend, een overzicht heeft ontvangen waaruit zij kon opmaken dat aan eiseres geen uitstel tot het doen van aangifte op grond van de Beconregeling was verleend, op als ertoe strekkende dat eiseres ter zake van de te late indiening van de aangifte geen enkel verwijt treft, met als gevolg dat de boetebeschikking wegens afwezigheid van alle schuld dient te worden vernietigd, dan wel dat het verwijt dat eiseres ter zake van de te late verstrekking kan worden gemaakt, relatief licht is zodat er reden is voor matiging van de boete.
Uitgaande van het oordeel van de rechtbank dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen, wist eiseres al vóór 18 februari 2011, te weten in september 2010, of kon zij toen al weten, dat haar geen uitstel was verleend en dat zij uiterlijk op 27 september 2010 aangifte diende te doen. Van afwezigheid van alle schuld is dan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Evenmin ziet de rechtbank hierin reden de boete te matigen.
11. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat zij, nu zij zich voor het doen van aangifte door haar gemachtigde liet bijstaan, hetgeen haar gemachtigde heeft nagelaten niet aan haar kan worden toegerekend, overweegt de rechtbank het volgende. Ook dit betoog verstaat de rechtbank als een beroep op afwezigheid van alle schuld. De bewijslast ter zake ligt bij eiseres. Met name dient zij, tegenover de betwisting door verweerder, aannemelijk te maken dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te verlangen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte binnen de gestelde termijn werd ingediend (vergelijk HR 15 juni 2007, nr. 42687, LJN BA7184). Ervan uitgaande dat eiseres de uitnodiging tot het doen van aangifte alsmede de aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen, lag het op haar weg om naar aanleiding daarvan contact op te nemen met haar gemachtigde, aan wie zij het opstellen en indienen van haar aangiften had opgedragen om ervoor te zorgen dat deze de aangifte binnen de gestelde termijn zou indienen. Nu eiseres dit heeft nagelaten is zij tekortgeschoten in de zorg die in deze redelijkerwijs van haar gevergd mocht worden. Van afwezigheid van alle schuld is naar het oordeel van de rechtbank ook in dit opzicht geen sprake.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 67a van de AWR en paragraaf 21 van het Besluit, ertoe kunnen besluiten eiseres een boete van € 2.640 op te leggen. Dan resteert nog de rechterlijke toetsing of de hoogte van de boete in dit specifieke geval passend en geboden is.
13. De rechtbank acht de hoogte van de door verweerder opgelegde boete van € 2.460, gelet op de omstandigheden van het geval, niet passend en geboden. Daarbij neemt zij het volgende in aanmerking. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij in 2009 met haar ondernemingsactiviteiten is gestart, dat zij voor het eerst voor het onderhavige boekjaar aangifte moest doen en dat dit haar eerste boeteverzuim is. Ook toen de onderneming nog werd gedreven in de vorm van een eenmanszaak zijn aan de eigenaar nimmer verzuimboetes opgelegd.
14. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de boetebeschikking herzien.
15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.