Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-07-2011, BT8407, AWB 10/3877 OB; AWB 10/3878 OB; AWB 10/3880 OB; AWB 10/3881 OB en AWB 10/3882 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-07-2011, BT8407, AWB 10/3877 OB; AWB 10/3878 OB; AWB 10/3880 OB; AWB 10/3881 OB en AWB 10/3882 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 juli 2011
Datum publicatie
20 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8407
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/3877 OB; AWB 10/3878 OB; AWB 10/3880 OB; AWB 10/3881 OB en AWB 10/3882 OB
Relevante informatie
Art. 4 Wet op het BTW-compensatiefonds

Inhoudsindicatie

Wet op het BTW-compensatiefonds.

Terugvordering bijdragen uit het BTW-compensatiefonds (Bcf).

Eiseres is eigenaar en exploitant van twee begraafplaatsen. Voorts verricht eiseres algemene taken ter uitvoering van de Wet werk en bijstand (Wwb).

Ter zake van de exploitatie van de begraafplaatsen is in geschil of eiseres handelt in haar hoedanigheid van (gemeentelijke) overheid. Met betrekking tot de uitvoering van de Wwb is in geschil of het recht op bijdrage uit het Bcf voor de omzetbelasting die ter zake van de vervolgfase van de re-integratietrajecten aan eiseres in rekening is gebracht op grond van artikel 4 van de Wet op het Bcf is uitgesloten.

Met betrekking tot de Wwb verklaart de rechtbank het beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummers: AWB 10/3877 OB; AWB 10/3878 OB; AWB 10/3880 OB; AWB 10/3881 OB en AWB 10/3882 OB

Uitspraakdatum: 13 juli 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1 Verweerder heeft bij brieven van 25 november 2008 (hierna: de brieven) van eiseres de hierna vermelde bijdragen uit het BTW-compensatiefonds (hierna: Bcf) over de hierna vermelde jaren teruggevorderd:

terugvordering bijdragen BTW-compensatiefonds

1.2 Eiseres heeft tegen deze terugvorderingen in één geschrift bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2010 de terugvorderingen gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 juni 2010, ontvangen bij de rechtbank op 2 juni 2010, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B], vergezeld van de gemachtigde [C], bijgestaan door [D] en [E]. Namens verweerder zijn verschenen [F], [G] en [H].

Bovengenoemde zaken zijn gelijktijdig behandeld. Al hetgeen in een van die zaken is aangevoerd en overgelegd dient ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.

1.7 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

II FEITEN, GESCHIL EN OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres is eigenaar en exploitant van de begraafplaatsen [plaats 1] en [plaats 2]. De exploitatie bestaat onder meer uit aanleg, onderhoud en uitbreiding van de begraafplaatsen, alsmede de uitgifte van grafrechten.

2.2 Eiseres verricht algemene taken ter uitvoering van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb), tot 1 januari 2004 Wet inschakeling werkzoekenden,, zoals het ontwikkelen en coördineren van beleid, en specifieke taken die zijn gericht op de re-integratie van uitkeringsgerechtigden. De specifieke taken die zijn gericht op de re-integratie zijn te onderscheiden in taken met betrekking tot de intakefase en taken die zien op de vervolgfase. In de intakefase worden de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigden in beeld gebracht, medische en arbeidskundige onderzoeken ingesteld en wordt een re-integratieplan opgesteld. In de vervolgfase wordt uitvoering gegeven aan het re-integratieplan. Uitkeringsgerechtigden zijn verplicht om te participeren in de re-integratietrajecten en kunnen bij weigering gekort worden op de uitkering. In het kader van het uitvoering geven aan de Wwb koopt eiseres re-integratiediensten in van derden die zowel zien op de algemene taken als de specifieke taken.

2.3 In de opgaven voor het Bcf over de jaren 2003 tot en met 2007 heeft eiseres onder meer de omzetbelasting opgegeven die aan haar in rekening is gebracht ter zake van aan haar verrichte prestaties die waren bestemd voor de twee door haar geëxploiteerde begraafplaatsen en aan haar verrichte prestaties die waren bestemd voor de uitvoering van de Wwb.

2.4 In 2008 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de door eiseres ingediende opgaven Bcf over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2008. Een kopie van het ter zake opgemaakte rapport met dagtekening 10 november 2008 behoort tot de gedingstukken (hierna: het rapport). In het rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"(. . .)

Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de door [eiseres] ingediende opgaven BTW-compensatiefonds over de periode 1 januari 2003 t/m 31 december 2004.

(. . .)

Daarnaast is onderzocht de aanvaardbaarheid van de door [eiseres] in aftrek gebrachte omzetbelasting op de door haar ingediende aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2003 t/m 31 december 2004.

(. . .)

Met nadruk wordt erop gewezen dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting. Tevens zijn er geen andere belastingmiddelen in het onderzoek betrokken.

(. . .)

Uitbreiding onderzoek

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden met betrekking tot de door [eiseres] gecompenseerde BTW over de aanleg en het onderhoud van begraafplaatsen over de periode 2005 tot en met 2008. In dit rapport zullen de conclusies naar aanleiding van deze inventarisatie uiteengezet worden.

(...)

3.3 Investeringen en onderhoud begraafplaatsen

(. . .)

Het standpunt van [eiseres] was en blijft dat er terecht is gecompenseerd op de uitgaven in verband met begraafplaatsen. [Eiseres] stelt zich hierbij op het standpunt dat zij voor deze uitgaven handelt als overheid. De Belastingdienst deelt dit standpunt niet. [Eiseres] handelt bij deze activiteiten als (vrijgestelde) ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting. Voor dergelijke activiteiten bestaat geen recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. Partijen ([eiseres] en Belastingdienst) erkennen dat op dit punt geen overeenstemming kan worden bereikt.

De over de jaren 2005 tot en met 2007 gecompenseerde omzetbelasting zijnde (. . .) € 424.587,- zal, (. . .) worden teruggevorderd in overeenstemming met artikel 9, lid 4 Wet op het BTW-compensatiefonds. (. . .).".

2.5 Het rapport bevat vier bijlagen. Met betrekking tot de Wwb (in de bijlagen aangeduid met WIW) is, voor zover hier van belang, in bijlage 1 het volgende vermeld:

"Bijlage 1: Toelichting correcties BCF 2003

(. . .)

3. 300306438

Betreft een factuur van (. . .) inzake een voorschot van 41 duurzame trajecten inzake WIW. De factuur is van 7 augustus 2003 en het BTW bedrag op de factuur ad € 1861,81 is volledig gecompenseerd. Boeking heeft plaatsgevonden op (. . .) oud WIW dienstbetrekkingen (t/m 2005). (. . .) Bij het verrichten van WIW gerelateerde taken (het handelt hier met name om reïntegratie) heeft een gemeente uitsluitend recht op compensatie indien zij zich bezig houdt met de intake fase. De faktuur is een vooruitbetaling op de afrekening in december 2003 en betreft uitstroomtrajecten (deelnemers met name genoemd). Het vervolgtraject is hoofdzakelijk in het belang is van de derde (dus uitsluiting compensatie op grond van artikel 4 lid 1 letter a Wet op het BTW compensatiefonds. (. . .)

[Eiseres] gaat niet akkoord met dit standpunt.

4. 300307405

Betreft een factuur van (. . .) inzake Reïntegratieplan fase 3. De factuur heeft als datum 8 september 2003 en de BTW ad € 665,- is volledig teruggevraagd bij het BCF. Boeking is op (. . .) WIW Scholing en activering. Zoals vermeld is bij reïntegratie alleen de intake-procedure compensabel. Het vervolgtraject is in het belang van een derde (. . .) en dus niet compensabel op grond van artikel 4 lid 1 letter a Wet op het BTW compensatiefonds. (. . .)

[Eiseres] gaat niet akkoord met dit standpunt.

5. 400300261

Betreft een memoboeking van facturen die nog niet waren geclaimd in het BCF. In het bijzonder betreft het de boeking van een factuur van (. . .). De factuur is van 22 december 2003 en is geboekt op (. . .) WIW scholing en activering. De BTW ad € 665,- is volledig teruggevraagd bij het BCF. Volgens de factuur gaat het om produkt 50: Reïntegratieplan Fase 3 tbv cliënt (. . .). Aan de hand van de omschrijving op de factuur en de kostenplaats is het aannemelijk dat deze fase na de intake fase komt. Deze BTW is niet compensabel op grond van artikel 4 lid 1 letter a Wet BCF (individuele derde) (. . .)

[Eiseres] gaat niet akkoord met dit standpunt.

(. . .).".

In bijlage is met betrekking tot de Wwb, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"Bijlage 2: Toelichting correcties BCF 2004

(. . .)

2. 300405693

Een factuur van (. . .) inzake de uitvoering van WIW taken tot en met het 2e kwartaal 2004 (in het bijzonder betreft het de verzorging van 22 duurzame trajecten a € 975,12 per jaar). De factuur is van 12 juli 2004 en de BTW ad € 2038,- is volledig teruggevraagd bij het BCF. De boeking is op (. . .) oud WIW Dienstbetr kosten PROMEN (t/m 2005). Voor deze nota geldt hetzelfde standpunt als bij toelichting correcties BCF 2003: uitsluitend de intake procedure is compensabel. Voor de rest van de prestaties geldt dat deze zijn verricht ten behoeve van een individuele derde. (. . .)

[Eiseres] gaat niet akkoord met dit standpunt.

3. 300408120

Betreft een factuur van (. . .) inzake intake + opstellen trajectplan voor de heer/mevrouw (. . .). De factuur is van 13 oktober 2004 en de BTW ad € 627,- is volledig teruggevraagd bij het BCF. Boeking is op (. . .) oud WIW scholing en activering. Volgens de factuur is er sprake van een intake procedure. De tijd die hieraan is besteed schat de heer (. . .) op ongeveer 20% van de totale met deze factuur gemoeide tijd. De overige 80% is op grond van artikel 4 Wet BCF niet compensabel. (. . .)

[Eiseres] gaat niet akkoord met dit standpunt.".

2.6 Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder in de brieven eiseres gevraagd de gecompenseerde BTW terug te betalen die aan eiseres in rekening was gebracht ter zake van de prestaties die waren bestemd om te worden gebezigd voor de exploitatie van de begraafplaatsen en voor de uitvoering van de Wwb.

2.7 Eiseres heeft de teruggevorderde bedragen op 8 december 2008 betaald.

Geschil

2.8 In geschil is of de brieven beschikkingen zijn in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet op het Bcf. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of verweerder terecht de onderhavige bedragen heeft teruggevorderd. Ter zake van de exploitatie van de begraafplaatsen is in geschil of eiseres handelt in haar hoedanigheid van overheid. Met betrekking tot de uitvoering van de Wwb is in geschil of het recht op bijdrage uit het Bcf voor de omzetbelasting die ter zake van de vervolgfase van de re-integratietrajecten aan eiseres in rekening is gebracht op grond van artikel 4 van de Wet op het Bcf is uitgesloten.

2.9.1 Eiseres neemt het standpunt in dat de brieven geen beschikkingen zijn in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet op het Bcf. Zij voert daartoe aan dat in de brieven:

- het woord beschikking niet is vermeld;

- niet is vermeld dat het om een voor bezwaar vatbare beschikking gaat;

- geen rechtsmiddelverwijzing is opgenomen; geen motivering is opgenomen en niet is verwezen naar andere stukken waar de motivering uit zou kunnen blijken; en

- niet is verwezen naar een wettelijk voorschrift op grond waarvan het besluit zou zijn genomen.

Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat, zo al de brieven als beschikkingen in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet op het Bcf kunnen worden aangemerkt, zij zijn afgegeven door een niet daartoe bevoegde Inspecteur.

2.9.2 Met betrekking tot de exploitatie van de begraafplaatsen neemt eiseres het standpunt in dat zij de begraafplaatsen als overheid exploiteert en dat voor ondernemers die een begraafplaats exploiteren de vrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel h, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna de Wet OB 1968) niet van toepassing is. Artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het Bcf is dus niet van toepassing. Er is sprake van een specifiek voor het publiekrechtelijk lichaam geldend regime omdat het verrichten van de werkzaamheid gebruikmaking van overheidsprerogatieven omvat. Dit brengt mee dat eiseres ter zake recht heeft op een bijdrage uit het Bcf, voor de omzetbelasting die ter zake van de exploitatie van de begraafplaatsen aan haar in rekening is gebracht.

2.9.3 Met betrekking tot de uitvoering van de Wwb stelt eiseres zich op het standpunt dat het recht op bijdrage uit het Bcf voor de BTW die ter zake van de vervolgfase van de re-integratietrajecten aan haar in rekening is gebracht, niet op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a dan wel onderdeel c, van de Wet op het Bcf is uitgesloten en dat eiseres daarom recht heeft op een bijdrage uit het Bcf voor de omzetbelasting die ter zake aan haar in rekening is gebracht.

2.10 Verweerder voert - kort samengevat - het volgende aan. De brieven kunnen als beschikkingen in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet op het Bcf worden aangemerkt. Eiseres exploiteert de begraafplaatsen als (vrijgesteld) ondernemer en daarom heeft zij geen recht op een bijdrage uit het Bcf voor de omzetbelasting die ter zake aan haar in rekening is gebracht. De door eiseres ingekochte diensten, ter zake van de vervolgfase van de re-integratieprojecten, in het kader van de Wwb zijn wel bestemd om te worden verstrekt of ter beschikking gesteld aan individuele derden, waardoor de omzetbelasting die daaraan kan worden toegerekend niet compensabel is.

2.11 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van de gecompenseerde BTW.

2.12 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Overwegingen

Zijn de brieven met betrekking tot terugvordering beschikkingen?

2.13 Met betrekking tot de vraag of de in 1.1 vermelde brieven beschikkingen zijn in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet overweegt de rechtbank het volgende. In de brieven, die ondertekend zijn namens de Inspecteur van de Belastingdienst [te Q], staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"Betreft

Terugvordering compensabele BTW

(. . .)

U heeft over het tijdvak (. . .) te veel compensabele BTW ontvangen. Het gaat om een bedrag van (. . .). Daarnaast bent u over dit bedrag heffingsrente verschuldigd. De heffingsrente bedraagt (. . .).

Ik verzoek u de teveel ontvangen compensabele BTW inclusief heffingsrente, bedragende in totaal (. . .), vóór (. . .) over te maken op rekeningnummer (. . .) ten name van Belastingdienst (. . .) onder vermelding van aanslagnummer (. . .).".

2.14 Artikel 9, vierde lid, van de Wet op het Bcf luidt als volgt:

"Indien uiterlijk vijf jaren na het einde van het kalenderjaar blijkt dat bijdrage over dat jaar is verstrekt tot een hoger of lager bedrag dan waarop het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam op grond van deze wet recht heeft, stelt de inspecteur de hoogte van de bijdrage over het desbetreffende kalenderjaar vast bij beschikking en wordt het verschil met de over dat kalenderjaar verstrekte bijdrage uitbetaald, teruggevorderd dan wel verrekend met omzetbelasting en de daarover berekende heffingsrente. Voor de toepassing van dit lid wordt rente berekend op grond van het vijfde lid beschouwd als bijdrage.".

Ingevolge het tweede lid van artikel 1:3 van de Awb wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Blijkens het eerste lid van dat artikel wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.15 Gelet op de inhoud van de brieven en het bepaalde in de onder 2.14 vermelde wetsartikelen is de rechtbank van oordeel dat de brieven beschikkingen zijn in de zin van artikel 9, vierde lid, van de Wet op het Bcf. Daartoe overweegt de rechtbank dat de motiveringen en de wettelijke bepalingen weliswaar niet in de beschikkingen zijn vermeld, maar wel in het rapport dat kort voor de bekendmaking van de beschikkingen aan eiseres is toegezonden. Ook zonder verwijzing in de brieven naar het rapport, moet het eiseres - gelet op de korte tijdspanne tussen het uitreiken van het rapport en de bekendmaking van de beschikkingen - naar het oordeel van de rechtbank duidelijk zijn geweest dat de motivering van de beschikkingen in het rapport valt te lezen. Niet is voorgeschreven dat een beschikking een zodanige aanduiding bevat. Weliswaar kan het verweerder worden verweten dat in de beschikkingen geen rechtsmiddelverwijzingen zijn opgenomen, eiseres is daardoor niet in haar belangen geschaad, nu zij niettemin tijdig in bezwaar is gekomen. Overigens is nergens bepaald dat indien een beschikking niet aan alle vormvoorschriften voldoet, sprake is van nietigheid van een beschikking. In voorkomend geval zal dan moeten worden beoordeeld of een belanghebbende door het niet voldoen aan vormvoorschriften in haar belangen is geschaad. Dat is in het onderhavige geval echter gesteld noch gebleken.

2.16 Aangaande de stelling van eiseres dat de beschikkingen zijn genomen door een inspecteur die daartoe niet bevoegd is overweegt de rechtbank het volgende. In artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) staat vermeld dat de bevoegdheid van een inspecteur niet is bepaald naar een geografische indeling van Nederland. Ter zitting heeft verweerder geloofwaardig verklaard dat gedurende een zekere periode de taakverdeling binnen de belastingdienst onder meer inhield dat zaken met betrekking tot het Bcf door bepaalde daartoe aangewezen eenheden van de belastingdienst werden behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de enkele omstandigheid dat de beschikkingen zijn genomen door de inspecteur van de Belastingdienst/[te Q] aldus niet dat de beschikkingen onbevoegd zijn genomen.

Compensatie begraafplaatsen

2.17 De rechtbank stelt voorop dat het recht op een bijdrage uit het Bcf enkel kan bestaan voor zover een publiekrechtelijk lichaam 'als overheid' en derhalve niet als ondernemer in de zin van de omzetbelasting optreedt. Daarom gaat de rechtbank er veronderstellenderwijs en in het midden latend of dat daadwerkelijk het geval is van uit dat eiseres de begraafplaatsen 'als overheid' exploiteert.

2.18 In artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op het Bcf is bepaald dat het recht op een bijdrage wordt uitgesloten voor de omzetbelasting op de in artikel 3 bedoelde goederen en diensten welke gebezigd worden voor het verrichten van prestaties, al dan niet tegen vergoeding, die, indien zij door een ondernemer worden verricht, zijn vrijgesteld ingevolge artikel 11 van de Wet OB 1968.

2.19 In artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet OB 1968 is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van de belasting zijn vrijgesteld de diensten door lijkbezorgers.

2.20 Uit de wetsgeschiedenis van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op het Bcf leidt de rechtbank af dat die bepaling bedoeld is om compensatiegerechtigde lichamen die bepaalde economische prestaties verrichten ten aanzien van de omzetbelasting niet in een gunstiger positie te brengen dan ondernemers in de zin van de omzetbelasting die vergelijkbare prestaties verrichten. Zo valt daarin te lezen: "In de wet (op het Bcf) is een aantal bestedingen genoemd waarvan - nadat bij de toepassing van de wet eerst is vastgesteld dat zij niet zijn gedaan in het kader van de onderneming (of ondernemingen) van het lichaam - de BTW niet voor compensatie in aanmerking komt ter voorkoming van een ongelijke behandeling tussen overheden en BTW-ondernemers of oneigenlijk gebruik van het fonds. (...). Ten tweede betreft het bestedingen die worden gedaan met het oog op het verrichten van handelingen en werkzaamheden door het publiekrechtelijk lichaam die zo sterk lijken op voor de BTW vrijgestelde prestaties, dat wij het nodig achten om de bijdrage daarvoor uit te sluiten omwille van een gelijke behandeling of - in voorkomende gevallen -, ter voorkoming van concurrentieverstoring. Een voorbeeld van de eerste categorie is het verstrekken van subsidies in natura, waar mogelijk thans de subsidie in geld wordt verstrekt. Bij de tweede categorie denken wij aan de vereiste gelijke behandeling van het openbaar en het bijzonder onderwijs. " (vgl. TK 1999-2000, 27 293, nr. 3, blz. 7-8).

2.21 Weliswaar is in artikel 11 van de Wet OB 1968 niet bepaald dat de diensten van exploitanten van begraafplaatsen van de belasting zijn vrijgesteld, echter in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 5 december 2005, nr. CPP2005/2195M, V-N 2005/60.25 valt het navolgende te lezen:

"4. Exploitanten van begraafplaatsen en crematoria

In paragraaf 85, nr. 5 van de Leidraad omzetbelasting 1954 werden onder de vrijstelling tevens begrepen de diensten welke door exploitanten van begraafplaatsen als zodanig worden verricht. Bij de invoering van de Wet per 1 januari 1969 (Kamerstukken 1968, 9324, Memorie van Antwoord) is bevestigd dat onder de vrijgestelde prestaties ook de diensten verricht door exploitanten van begraafplaatsen en crematoria vallen. De vraag is voorts gesteld of in dit geval ook het vestigen van het recht van eigen graf voor tenminste een vaste termijn van 10 jaren buiten de heffing van omzetbelasting kan blijven.

Er bestaat geen bezwaar tegen dat ter zake van de hiervoor bedoelde prestaties - mits verricht door voornoemde exploitanten als zodanig - tot nader order onder de Wet op de omzetbelasting 1968 heffing van omzetbelasting achterwege blijft, derhalve ook ingeval sprake is van de vestiging van het recht van eigen graf voor tenminste een vaste termijn van 10 jaren. De desbetreffende voorbelasting komt uiteraard niet voor aftrek in aanmerking.".

En in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 januari 2008, nr. CPP2008/39M, V-N 2008/11.18 is het volgende goedgekeurd:

"Er bestaat geen bezwaar tegen dat ten aanzien van de prestaties verricht door exploitanten van begraafplaatsen en crematoria heffing van omzetbelasting achterwege blijft. Tot deze prestaties kan ook de vestiging van het recht van eigen graf worden gerekend. Ik verbind aan deze goedkeuring de voorwaarde dat de lijkbezorger de terzake aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek brengt.".

2.22 Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor, en is ook niet gesteld of gebleken, dat exploitanten van begraafplaatsen, zowel bijzondere als algemene - die laatsten zo die hun prestaties niet als overheid zouden verrichten - van de hiervoor onder 2.20 aangehaalde goedkeuringen geen gebruik maken. Gelet op de bedoeling van de wetgever is de rechtbank van oordeel dat ter zake van die exploitatie op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op het Bcf toepassing de voorbelasting ter zake van de bijdrage uit het Bcf is uitgesloten.

Uitvoering Wwb

2.23 Voor zover de brieven zien op terugvordering van omzetbelasting met betrekking tot de uitvoering van de Wwb heeft verweerder zich in de beroepsfase alsnog op het standpunt gesteld dat eiseres ter zake van de onder 2.5 vermelde factuur, met nummer 300408120, recht heeft op bijdrage uit het Bcf voor een bedrag van € 11.400, nu die factuur ziet op de intakefase. In zoverre is het beroep dus gegrond.

2.24 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ter zake van de uitvoering van de Wwb optreedt 'als overheid'. Wel in geschil is of het recht op een bijdrage uit het BCF is uitgesloten omdat de door eiseres ingekochte diensten ten behoeve van de vervolgfase worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld aan een of meer individuele derden als bedoeld in artikel 4, lid 1, onderdeel a, van de Wet.

2.25 In artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op het Bcf is bepaald dat het recht op een bijdrage wordt uitgesloten voor de omzetbelasting op de in artikel 3 bedoelde goederen en diensten welke gebezigd worden om verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld te worden aan een of meer individuele derden.

2.26 Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet op het Bcf (TK 1999-2000, 27 293, nr, blz.18) is het doel van artikel 4, lid 1, onderdaal a, van de Wet van compensatie uit te sluiten de voorbelastingen op bestedingen ten behoeve van niet volledig aftrekgerechtigden:

"Het gemeenschappelijk kenmerk van de in onderdeel a genoemde bestedingen is dat deze in feite ten goede komen van derden die, als zij de bestedingen zelf zouden hebben gedaan, geen of slechts gedeeltelijk recht hebben op aftrek van voorbelasting, zoals particulieren of ondernemers die geheel of gedeeltelijk vrijgestelde prestaties verrichten in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De desbetreffende goederen en diensten zijn dus niet voor het eigen ge- of verbruik van het publiekrechtelijke lichaam bestemd, maar komen als subsidie of gift ten goede van derden die niet volledig of hoofdzakelijk, dit wil zeggen voor ten minste 70%, recht op aftrek van voorbelasting zouden hebben, indien ter zake omzetbelasting aan hen in rekening zou worden gebracht."

2.27 Volgens de wetsgeschiedenis van de Technische verbeteringen van de Wet op het Bcf is de essentie van artikel 4, eerste lid, [onderdeel] a (...) dat het recht op een bijdrage wordt uitgesloten voor de goederen of diensten die, al dan niet na bewerking, aan anderen dan de compensatiegerechtigde ten goede komen voor het feitelijk gebruik of verbruik. Hiermee wordt compensatie uitgesloten als de compensatiegerechtigde als intermediair optreedt tussen leverancier of dienstverlener en de uiteindelijke gebruiker of verbruiker. (vgl.TK 2001-2002, 28 496, nr. 3, blz. 2).

2.28 Ter onderbouwing van haar stelling dat de voorbelasting op de voor het vervolgtraject bestemde diensten niet voor compensatie in aanmerking komt, heeft verweerder het volgende aangevoerd:

"Voor de omzetbelasting echter die aan de gemeente in rekening wordt gebracht voor diensten met betrekking tot het vervolgtraject is het recht op compensatie uitgesloten op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a dan wel c Wet BCF. Dit betreft diensten zoals bijvoorbeeld scholing (inburgeringscursussen, beroepsonderwijs, her-, bij, en omscholing), specifieke begeleiding (aanleren van arbeidsritme) en het aanbieden van kinderopvang. Deze in dit vervolgtraject verleende diensten worden feitelijk afgenomen door de uitkeringsgerechtigde (het genot/gebruik/verbruik berust bij de Wwb'er) en komen ten goede aan een individuele derde dan wel er is sprake van gebruik van goederen en diensten voor prestaties die vrijgesteld zouden zijn op grond van artikel 11 Wet OB (bijvoorbeeld onderwijs) indien zij door een ondernemer zouden worden verricht. Uit de facturen behorende bij de gecorrigeerde documentnummers maak ik op dat de gecorrigeerde btw de reïntegratiekosten betreft gemaakt door de Gemeente na de intakefase, zodat de btw niet compensabel is op grond van de uitsluitingsgrond van artikel 4 Wet BCF.".

2.29 Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder - op wie, gelet op de gemotiveerde betwisting door eiseres, de bewijslast rust - er niet in geslaagd aannemelijk maken dat de desbetreffende goederen en diensten de in artikel 4, eerste lid, letter a, van de Wet op het Bcf vermelde bestemming hebben. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat verweerder in hetgeen hij heeft aangevoerd zich heeft beperkt tot het noemen van - althans naar de rechtbank begrijpt - voorbeelden - en niet in concreto heeft aangegeven wat de aard van de onderwerpelijke prestaties is waar de onderhavige omzetbelasting op drukt. Daar komt bij dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres als intermediair optreedt tussen leverancier of dienstverlener en de uiteindelijke gebruiker of verbruiker noch dat eiseres de desbetreffende goederen en diensten niet heeft gebezigd voor eigen gebruik in het kader van de uitvoering van de Wwb..

2.30 Gelet op het in 2.23 en 2.29 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

2.31 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.035 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

III BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- gelast verweerder om van het van eiseres teruggevorderde bedragen een bedrag van in totaal € 79.800 (€ 11.400 -correctie vgl. verweerder 2004 - + € 42.750 - vervolgtraject 2003 - + € 25.650 - vervolgtraject 2004) aan eiseres terug te betalen;

- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.035 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, mr. T. van Rij, en mr. H.W.M. van Kesteren, in tegenwoordigheid van de griffier F.J. Crabbendam.

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.