Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-10-2011, BU5184, AWB 10/8591

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-10-2011, BU5184, AWB 10/8591

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 oktober 2011
Datum publicatie
23 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5184
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/8591

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Ontvankelijkheid bezwaar. Bekendmaking aanslag.

Eiser woont tot november 2002 in Nederland, vervolgens in Groot Brittannië en vanaf 6 juli 2007 weer in Nederland. Met dagtekening 25 juli 2005 legt verweerder hem een ambtshalve vastgestelde aanslag IB 2002 op. Het aanslagbiljet wordt gestuurd naar een eerder door eiser opgegeven adres in Groot Brittannië. Eiser maakt op 8 oktober 2010 bezwaar tegen de aanslag. Verweerder verklaart het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.

De rechtbank overweegt dat bekendmaking van een aanslag plaatsvindt door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Het niet doorgeven van zijn adreswijzigingen binnen Groot Brittannië kan eiser niet worden verweten. Eiser heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat hij ervan uitging dat hij in 2002 niet meer onderworpen was aan de Nederlandse belastingheffing. De bezwaartermijn is daarom niet aangevangen. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst de zaak terug naar verweerder om het bezwaar opnieuw en in volle omvang te behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/8591

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 oktober 2011 van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 1 november 2010 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) voor het jaar 2002, alsmede de bij die aanslag opgelegde verzuimboete en in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2011.

Eiser is daar in persoon verschenen met zijn advocaat [A]. Namens verweerder is [B] verschenen, bijgestaan door [C].

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar ontvankelijk;

- wijst de zaak terug naar verweerder, waarna de bezwaarprocedure in volle omvang opnieuw dient plaats te vinden;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437, te betalen aan eiser.

Overwegingen

1. Volgens de basisadministratie van de gemeente Den Haag stond eiser van 24 mei 2001 tot 11 november 2002 ingeschreven op het adres [adres 1] in Den Haag, woonde hij van 11 november 2002 tot 6 juli 2007 in het Verenigd Koninkrijk en stond hij van 6 juli 2007 tot 17 juli 2008 weer ingeschreven op voornoemd adres in Den Haag.

2. Met dagtekening 25 juli 2005 heeft verweerder aan eiser ambtshalve een aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 opgelegd. De aanslag resulteerde in een te betalen bedrag van € 16.628. Bij beschikking is tevens een bedrag van € 1.515 aan heffingsrente in rekening gebracht. Voorts is aan eiser een verzuimboete opgelegd van € 113. Het aanslagbiljet is verzonden naar het adres [adres 2], Groot Brittannië.

3. Eiser heeft na zijn terugkeer in Nederland op 6 juli 2007, voor de jaren 2007 en 2008 aangiften IB/PVV ingediend. De definitieve aanslagen over de betreffende jaren zijn vastgesteld op respectievelijk 12 november 2010 voor het jaar 2007 en 20 augustus 2010 voor het jaar 2008. De aanslag IB/PVV 2007 resulteerde in een te ontvangen bedrag aan belasting en premies van € 4.616 en de aanslag IB/PVV over het jaar 2008 resulteerde in een te ontvangen bedrag aan belasting en premies van € 551. Verder heeft eiser over het tijdvak 20 maart 2009 tot en met 31 maart 2009 een aangifte omzetbelasting ingediend naar een te ontvangen bedrag van € 77. Bij beschikking van 30 mei 2009 is aan eiser de verzochte teruggave omzetbelasting verleend. Omdat uitbetaling van dit bedrag achterwege bleef nam eiser contact op met de belastingdienst. Aan eiser werd meegedeeld dat de teruggaaf was verrekend met nog openstaande belastingschulden.

4. Bij brief van 10 juni 2010 gaf de Ontvanger der belastingen een overzicht van de openstaande belastingschulden. Het overzicht vermeldt het volgende:

"Hieronder geef ik overzicht van de op uw naam staande aanslagen.

Het betreft:

tabel 1

Bovengenoemde zijn exclusief kosten en invorderingsrente.

Op de aanslag inkomstenheffing is in totaal € 92 verrekend.

Dit bedrag is op de openstaande kosten afgeboekt.

De aanslagen over 2002 zijn opgelegd omdat de vereiste aangifte niet is ingediend.

Indien u van mening bent dat de aanslagen niet juist zijn dient u zich tot de inspecteur te wenden.

U dient dan een gemotiveerd verzoekschrift in te dienen."

5. Bij brief van 6 oktober 2010 - kennelijk abusievelijk gedateerd op 6 oktober 2009 - en op 8 oktober 2010 bij verweerder binnengekomen, heeft eiser verweerder verzocht om de inkomstenheffing, premie ZFW en premie WAZ te herzien. In die brief heeft eiser alleen het aanslagnummer 129725523H26 vermeldt. Verweerder heeft het geschrift aangemerkt als een bezwaarschrift en als een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2002. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve herziening afgewezen omdat het verzoek niet is ingediend binnen zeven jaar na afloop van het belastingjaar waarvoor de aanslag is opgelegd.

6. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en zo nee, of de aanslag en de verzuimboete terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd. De rechtbank heeft het beroep na vereenvoudigde behandeling bij uitspraak van 25 februari 2011 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen die uitspraak verzet gedaan. Bij uitspraak op verzet van 14 juni 2011 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de kosten van verzet.

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het aanslagbiljet hem nooit heeft bereikt. Eiser heeft daarvoor aangevoerd dat hij gedurende de jaren dat hij in het Verenigd Koninkrijk verbleef 5 maal is verhuisd en dat hij na ongeveer 7 maanden na zijn verhuizing naar Engeland voor de eerste maal in Engeland is verhuisd. Verder heeft hij aangevoerd dat er voor hem geen aanleiding was om de Belastingdienst op de hoogte te stellen van adreswijzigingen binnen het Verenigd Koninkrijk omdat hij geen aanslag over het jaar 2002 verwachtte. Hij studeerde in 2001 en zijn eenmanszaak genereerde weinig tot geen resultaat. De werkzaamheden voor zijn onderneming heeft hij in 2001 volledig gestaakt. Het is onjuist dat verweerder hem een inkomstenheffing heeft opgelegd voor het jaar 2002. Pas nadat hij metterwoon was teruggekeerd in Nederland is hij door de brief van de Ontvanger van 10 juni 2010 bekend geworden met het bestaan van de aanslag(en) over 2002.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat de aanslag is verstuurd naar het in het GBA opgenomen adres van eiser in het Verenigd Koninkrijk en eiser de gemeente Den Haag niet op de hoogte heeft gesteld van latere adreswijzigingen en evenmin de Belastingdienst van adreswijzigingen binnen het Verenigd Koninkrijk op de hoogte heeft gesteld. Verder heeft de Ontvanger eiser brieven gestuurd waarin van verrekeningen melding werd gemaakt. De eerste brief betreffende de verrekening van de teruggave omzetbelasting van € 77 met de openstaande aanslag IB/PVV 2002 is verstuurd op 27 mei 2009, zodat eiser in elk geval op die datum bekend is geworden met het bestaan van die aanslag.

9. Vast staat dat eiser in elk geval van 11 november 2002 tot 6 juli 2007 in het Verenigd Koninkrijk heeft gewoond en vanaf 6 juli 2007 weer in Nederland woont. Ook staat vast dat de onderhavige aanslag in 2005 aan eiser is opgelegd. De rechtbank acht aannemelijk, gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, dat eiser op dat moment niet meer woonachtig was op het adres [adres 2] te Groot Brittannië, naar welk adres de aanslag IB/PVV 2002 is gezonden en dat als gevolg daarvan het aanslagbiljet eiser niet heeft bereikt.

10. In artikel 3:41 van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:8, lid 1, Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Indien de belanghebbende met vertraging kennis neemt van een aanslag of van het feit dat een aanslag is opgelegd, en daardoor pas na het verstrijken van de bezwaartermijn een bezwaarschrift indient, kan het bezwaar slechts met toepassing van artikel 6:11 Awb ontvankelijk zijn. Indien echter de aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van het aanslagbiljet of van een afschrift daarvan. Het aanslagbiljet moet in dat geval worden geacht de voorafgaande dag aan de belanghebbende te zijn toegezonden. Zie HR 15 maart 2000, nr. 34999, LJN AA5141.

11. In het onderhavige geval heeft het aanslagbiljet eiser niet bereikt. De omstandigheid dat eiser binnen het Verenigd Koninkrijk meermalen is verhuisd zonder die adreswijzigingen aan verweerder door te geven, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat moet worden geoordeeld dat verzending van het aanslagbiljet IB/PVV 2002 naar het adres [adres 2], Groot Brittannië, op de juiste wijze is uitgevoerd, zodat het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Eiser heeft gemotiveerd gesteld, hetgeen wordt ondersteund door de in het geding gebrachte stukken, dat hij ervan uit ging dat hij in 2002 niet meer onderworpen was aan de Nederlandse belastingheffing, zodat hem niet kan worden verweten dat hij zijn adreswijzigingen niet aan verweerder heeft doorgegeven. Eiser is in juni 2001 naar Engeland gegaan om daar werk te zoeken en heeft tussen juni 2001 en 11 november 2002 tussen Nederland en Engeland heen en weer gependeld. Hij stond toen in Nederland ingeschreven op het adres van zijn ouders. Hij verrichtte in 2002 geen activiteiten meer in zijn eenmanszaak [eenmanszaak], hetgeen wordt ondersteund door de stelling van verweerder dat over het 4e kwartaal 2001 voor het laatst aangifte omzetbelasting door eiser is gedaan. Verder blijkt uit de gedingstukken dat eiser in 2001 een prestatiebeurs heeft ontvangen. Al deze omstandigheden brengen mee dat het niet doorgeven van de adreswijzigingen aan verweerder eiser niet kan worden aangerekend. Met de toezending van het aanslagbiljet heeft mitsdien niet de bekendmaking van de aanslag IB/PVV 2002 plaatsgevonden. Dit brengt mee dat de bezwaartermijn niet is aangevangen op 25 juli 2005, de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2002.

12. Ook de omstandigheid dat eiser bij brief van de Ontvanger van 10 juni 2010 op de hoogte is gesteld van de aanslagen IB/PVV 2002, premie ZFW 2002 en premie WAZ 2002, met aanslagnummers 129725523H.26, 129725523S.26 en 129725523W.26, heeft de bezwaartermijn, gelet op het hiervóór in 10 is overwogen, niet doen aanvangen. Dat geldt evenzo voor het feit, wat daar ook van zij, dat er verrekeningsberichten over de teruggaven op de aanslagen IB/PVV 2007 en 2008 naar eiser zijn gestuurd. Immers, de brief, noch de verrekeningsberichten, maken duidelijk dat de aanslagbiljetten zelf of afschriften daarvan door eiser zijn ontvangen. Pas bij het verweerschrift in de onderhavige procedure heeft verweerder de aanslaggegevens van de aanslag IB/PVV 2002 verstrekt en is gebleken dat tevens heffingsrente in rekening is gebracht en een verzuimboete is opgelegd.

13. Nu de bezwaartermijn niet is aangevangen heeft verweerder het bezwaar ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De rechter dient, in geval de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de inspecteur in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. (Zie HR 26 juni 2009, nr. 42615, LJN BD1510). Nu partijen zich daarover niet hebben uitgelaten en de rechtbank is gebleken dat de bezwaren van eiser zich ook uitstrekken tot de aanslagen premie ZFW 2002 en premie WAZ 2002, met aanslagnummers 129725523S.26 en 129725523W.26, waarop verweerder nog niet heeft beslist en waarvan de rechtbank niet over gegevens beschikt, zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar verweerder. Daar dient de zaak in volle omvang te worden beoordeeld. Dit betekent dat daar de vraag aan de orde komt of voornoemde aanslagen en de verzuimboete(n) terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd.

14. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard, is de uitspraak op bezwaar vernietigd, is het bezwaar ontvankelijk verklaard en is de zaak terugverwezen naar verweerder.

15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437, namelijk 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 437 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.