Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-08-2011, BU5878, AWB 10/7605

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-08-2011, BU5878, AWB 10/7605

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 augustus 2011
Datum publicatie
25 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5878
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/7605

Inhoudsindicatie

Eiseres houdt zich bezig met de exploitatie van onroerende zaken. Tot haar vermogen behoorde een perceel grond en een bedrijfspand. Het pand werd verhuurd en is in 2006 verkocht voor € 2.450.000. Op dat moment had het pand een boekwaarde van € 1.513.818.

In 2008 heeft eiseres voor € 322.731 geïnvesteerd in een verhuurd bedrijfsgebouw in de VS. Eiseres heeft de gehele verkoopwinst van het pand gedoteerd aan een herinvesteringsreserve. In geschil is of dit terecht is.

De rechtbank overweegt dat de gehele verkoopwinst, ongeacht de (vermoedelijke) omvang van de vervangingsinvesteringen, gereserveerd kan worden en blijven indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat. Met de investering in de VS maakt eiseres het bestaan van het vervangingsvoornemen aannemelijk. Daarentegen maakt verweerder niet aannemelijk dat het vervangingsvoornemen niet verder reikte dan de omvang van die investering. De rechtbank oordeelt verder dat de boekwaarde-eis eerst geldt bij afboeking, oftewel aanwending van de herinvesteringsreserve en niet reeds bij de vorming daarvan. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/7605

Uitspraakdatum: 31 augustus 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 342.326.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2010 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 oktober 2010, ontvangen bij de rechtbank op 1 november 2010, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 juni 2011.

Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door [B], directeur van de bestuurder van eiser. Namens verweerder is [C] verschenen.

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1 Eiseres is opgericht op 23 oktober 2001 en houdt zich bezig met de exploitatie van onroerende zaken. Tot het vermogen van eiseres behoorde een perceel grond, plaatselijk bekend als [adres 1], en een bedrijfspand, plaatselijk bekend als [adres 2] (hierna: het pand). Het pand werd verhuurd en is in 2006 verkocht voor € 2.450.000. Ten tijde van de verkoop had het pand een boekwaarde van € 1.513.818, zodat bij de verkoop een winst (hierna: de verkoopwinst) werd behaald van € 936.182.

2.2 Over het jaar 2006 behaalde eiseres een resultaat vóór belastingen, inclusief de in 2.1 vermelde verkoopwinst, van € 937.878. Per 1 januari 2006 bedroegen de nog te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren in totaal € 472.232.

2.3 Op 22 juni 2007 heeft eiseres de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 ingediend. Volgens de aangifte is de in 2.1 vermelde verkoopwinst geheel gedoteerd aan een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) als bedoeld in artikel 3.54, eerste lid, van de Wet IB 2001. De aangifte vermeldt daarom een belastbare winst van € 1.696 (€ 937.878 -/- € 936.182) en, na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren, een belastbaar bedrag van nihil.

2.4 Na het indienen van de aangifte hebben eiseres en verweerder gecorrespondeerd over de vraag of en in hoeverre de vorming van een HIR mogelijk was, waarbij verweerder zich op het standpunt stelde dat dit niet mogelijk was omdat eiseres niet aannemelijk maakte dat zij in 2006 een herinvesteringsvoornemen had. In 2008 heeft eiseres voor € 322.731 geïnvesteerd in een verhuurd bedrijfsgebouw in de Verenigde Staten (hierna: VS) en zich op het standpunt gesteld dat in elk geval een deel van de verkoopwinst kon worden afgeboekt op deze investering. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.54, tweede lid, van de Wet IB 2001 (hierna: de boekwaarde-eis), berekende eiseres de afname van de HIR op € 123.320. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat uit de verkoopwinst een HIR kon worden gevormd van € 123.320 en de verkoopwinst voor het overige tot de winst over 2006 moest worden gerekend. Verweerder heeft daarom de aanslag vastgesteld tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 342.326 (€ 937.878 -/- € 123.320 -/- € 472.232). Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

Geschil

2.5 In geschil is of, en in hoeverre, de verkoopwinst kan worden gedoteerd aan een HIR.

2.6 Eiseres stelt zich op het standpunt dat de gehele verkoopwinst kan worden gedoteerd aan de HIR omdat zij al vanaf 2004 het voornemen had op de locatie [adres 1] een nieuw bedrijfspand te realiseren ter vervanging van het verkochte pand. In geding heeft eiseres daarvoor de kopie van de aanvraag van een bouwvergunning overgelegd. Deze aanvraag is gedagtekend 19 juli 2004 en vermeldt een aanneemsom of raming van de kosten van € 875.000. Eiseres heeft tevens de bouwtekeningen overgelegd en verder aangevoerd dat de financiering van het project door de economische crisis onmogelijk werd en het daarom niet tot uitvoering is gekomen. Volgens eiseres moet de HIR daarom in 2009 vrijvallen.

2.7 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot nihil overeenkomstig de aangifte.

2.8 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat een HIR slechts kan worden gevormd voor een bedrag van € 123.320 ter zake van de investering in het gebouw in de VS, en eiseres voor het overige niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een vervangingsvoornemen had.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat, als moet worden aangenomen dat eiseres een vervangingsvoornemen had, zij het voornemen had tot het doen van een vervangingsinvestering van € 875.000. Met inachtneming van de boekwaarde-eis dient het saldo van de HIR ultimo 2006 ter zake van deze voorgenomen investering gesteld te worden op maximaal € 334.350 (€ 936.182 x 875.000/2.450.000).

2.9 Primair concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep, subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar bedrag van € 937.878 -/- € 123.320 -/- € 334.350 -/- € 472.232 = € 7.976.

Beoordeling van het geschil

2.10 Ingevolge het eerste lid van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 kan de verkoopwinst die is behaald bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel gereserveerd worden en blijven indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank valt in dit artikellid niet te lezen dat, zoals verweerder kennelijk voorstaat, slechts een HIR kan worden gevormd voor zover de belastingplichtige voornemens is de verkoopwinst aan te wenden voor vervangingsinvesteringen. Daarom kan, indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel het voornemen tot herinvesteren bestaat, de gehele verkoopwinst worden gedoteerd aan een HIR, ongeacht de (vermoedelijke) omvang van de vervangingsinvesteringen.

2.11 Vaststaat dat eiseres het pand in 2006 heeft verkocht. Ook staat vast dat eiseres in 2008 heeft geïnvesteerd in een gebouw in de VS en dat verweerder naar aanleiding daarvan zich nader op het standpunt heeft gesteld dat een deel van de verkoopwinst van het pand gereserveerd kon worden en blijven tot vermindering van de aanschaffingskosten van die investering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij schriftelijk en ter zitting heeft gesteld, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ultimo 2006 een vervangingsvoornemen had. Daarentegen maakt verweerder met hetgeen hij naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk dat het ultimo 2006 bestaande vervangingsvoornemen van eiseres slechts was gericht op een gedeeltelijke aanwending van de verkoopwinst. Met inachtneming van hetgeen is overwogen in 2.10 is de rechtbank van oordeel dat de gehele verkoopwinst gereserveerd kon worden en blijven tot op het moment van aankoop van het pand in de VS. Het gelijk is dus in zoverre aan eiseres.

2.12 Aangaande het subsidiaire standpunt van verweerder overweegt de rechtbank dat ingevolge het tweede lid van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 afboeking van de HIR op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de herinvesteringen, plaatsvindt voor zover het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden van die bedrijfsmiddelen door die afboeking niet daalt beneden het bedrag van de boekwaarde onmiddellijk voorafgaande aan de vervreemding van het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de herinvesteringsreserve is gevormd. Naar het oordeel van de rechtbank laat de tekst van dit artikellid zich niet anders lezen dan dat de boekwaarde-eis eerst geldt bij afboeking, oftewel aanwending van de HIR en niet reeds bij de vorming daarvan. Het subsidiaire standpunt van verweerder wordt daarom door de rechtbank verworpen.

2.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het gelijk aan eiseres en dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aanslag dient daarom overeenkomstig de aangifte te worden verminderd tot nihil.

Proceskosten

2.14 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 218, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

III BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbare winst van € 1.696 en een belastbaar bedrag van nihil;

- stelt het bedrag van het verrekende verlies vast op € 1.696;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.092 aan eiseres te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.C.H.M. Lips, mr. J.M. van Kempen en mr. J.W. van der Voort, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.