Rechtbank 's-Gravenhage, 14-06-2012, BX7558, AWB 12/901
Rechtbank 's-Gravenhage, 14-06-2012, BX7558, AWB 12/901
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 14 juni 2012
- Datum publicatie
- 17 september 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7558
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8533, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 12/901
Inhoudsindicatie
Verzwegen inkomsten hennepkwekerij. Wel omkering bewijslast, maar geen sprake van een redelijke schatting. De rechtbank acht onder de gegeven omstandigheden het uitgangspunt dat de opbrengst van de gerealiseerde oogst volledig ten goede is gekomen aan belanghebbende niet redelijk.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/901
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2012 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 3 januari 2012 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.499 (aanslagnummer [a]) en de daarbij bij beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 5.791 en de in rekening gebrachte heffingsrente van € 611 alsmede de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) berekend naar bijdrage-inkomen van € 32.369 (aanslagnummer [b]) en de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 34.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2012.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2009 tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.058;
- wijzigt de boetebeschikking aldus dat de boete wordt verminderd tot 50% van de onder 14 genoemde boetegrondslag;
- vermindert de aanslag Zvw 2009 tot één berekend naar een bijdrage-inkomen van € 25.058;
- wijzigt de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiser is zelfstandig ondernemer en heeft een timmerbedrijf. In 2009 heeft hij hieruit een belastbare winst van € 19.523 genoten.
2. Op 5 februari 2009 heeft de politie een inval in de woning van eiser gedaan. Daarbij is in de woning een hennepkwekerij (de kwekerij) met 296 hennepplanten aangetroffen. Tevens is op die datum door een medewerker van [B] BV (in opdracht van energiebedrijf [C]) diefstal van elektriciteit geconstateerd.
3. Eiser heeft verklaard dat vanaf de startdatum tot het moment van ontmanteling van de kwekerij er sprake is geweest van één voltooide oogst.
4. Eiser is strafrechtelijk veroordeeld voor (het medeplegen van) de hennepteelt over de periode van 1 november 2008 tot en met 5 februari 2009. Tevens is eiser bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 5 oktober 2010 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.880 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het bedrag van de ontneming heeft de rechtbank daarbij als volgt berekend: 296 planten x 31,4 gram (opbrengst per plant) x € 2.370 (opbrengst per kilo) = € 22.027 -/- € 6.263 (totale kosten) / twee personen = € 7.880 (afgerond). Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat er sprake is geweest van één oogst en dat de opbrengst daarvan voor de helft aan eiser en voor de helft aan zijn medepleger moet worden toegerekend.
5. Voor het jaar 2009 heeft eiser aangifte voor de IB/PVV gedaan naar een verzamelinkomen van € 10.618. In de aangifte zijn geen inkomsten uit de kwekerij opgenomen.
6. Bij de aanslagregeling IB/PVV voor 2009 is verweerder van de aangifte van eiser afgeweken. Ter zake van de kwekerij heeft verweerder een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 28.881 in aanmerking genomen. Bij de schatting van dit resultaat heeft verweerder de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het aantal bij de inval aangetroffen hennepplanten van 296;
- de veronderstelling dat eiser in 2009 eenmaal heeft geoogst, gebaseerd op het uitgangspunt dat de kwekerij in de periode van 1 november 2008 tot en met 5 februari 2009 in werking was, uitgaande van een groeicyclus van 10 weken;
- de standaardopbrengst van 28,2 gram per plant en € 3,46 per gram, uitgaande van 15 planten per m², zoals is berekend in het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht' van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (het Rapport);
- de ontnemingsvordering van € 7.880 is niet van invloed op het resultaat over 2009, omdat deze niet in dat jaar is betaald;
- de eventuele kosten die met de kwekerij samenhangen zijn op grond van artikel 3.14, eerste lid, letter d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet aftrekbaar;
- de opbrengst van de oogst is volledig aan eiser ten goede gekomen.
Voorts heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag een vergrijpboete opgelegd van 50% van de over de correctie verschuldigde belasting, resulterend in een bedrag van € 5.791.
7. In geschil zijn het bedrag van het belastbare resultaat dat eiser in 2009 met de kwekerij heeft behaald en de (hoogte van de) boete. Eiser stelt zich op het standpunt dat het door hem met de kwekerij behaalde resultaat nihil bedraagt. Eiser stelt daarbij dat op het moment van de ontmanteling van de kwekerij slechts één oogst had plaatsgevonden waarvan de opbrengst niet aan hem maar aan een derde ten goede is gekomen. Deze derde is degene met wie hij de kwekerij heeft opgezet en met wie hij de afspraak had gemaakt dat de opbrengst van de eerste oogst(en) voor hem was. Verweerder gaat eveneens uit van één oogst, maar stelt zich op het standpunt dat de opbrengst daarvan geheel ten goede is gekomen aan eiser. Daarbij is de vergrijpboete volgens verweerder terecht aan eiser opgelegd, nu hij willens en wetens geen aangifte heeft gedaan van de inkomsten uit de kwekerij.
8. In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Volgens vaste rechtspraak heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en het bedrag van de belasting dat als gevolg van het te laag aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (vgl.HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, LJN BH1083). Daarbij dient de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte zich ervan bewust te zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Ter ondersteuning van zijn stelling dat daarvan sprake is, voert verweerder - kort gezegd - aan dat eiser (minstens de helft van) de inkomsten van één oogst heeft genoten en dat hij die niet in zijn aangifte heeft opgenomen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd en verder ook uit de gedingstukken blijkt, voldoende aannemelijk gemaakt dat de opbrengst van de oogst, in ieder geval minstens voor de helft, ten goede is gekomen aan eiser. De rechtbank neemt hierbij met name in aanmerking dat de strafrechter bewezen heeft geacht dat eiser met een ander van 1 november 2008 tot en met 5 februari 2009 hennepplanten heeft geteeld en in het ontnemingsvonnis van 5 oktober 2010 ervan is uitgegaan dat eiser de opbrengst van de gerealiseerde oogst heeft gedeeld met die ander. Daarbij overweegt de rechtbank dat, nu niet in geschil is dat de kwekerij in ieder geval mede door eiser is opgezet en in zijn huis werd gedreven, zij het aannemelijk acht dat de inkomsten uit die kwekerij in ieder geval ten dele ten goede van eiser zijn gekomen. Dat dit in casu niet het geval is, dan wel dat dit tot (aanzienlijk) minder dan de helft van de opbrengst het geval is, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat de opbrengsten van de oogst volledig aan een derde ten goede zijn gekomen, welke stelling niet nader is onderbouwd of evenmin (voldoende) is gespecificeerd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat eiser in 2009 in ieder geval een resultaat uit overige werkzaamheden ter grootte van (50% van € 28.881 =) € 14.440 ten onrechte niet in zijn aangifte heeft verantwoord. De daarover verschuldigde belasting is, mede gelet op het aangegeven verzamelinkomen van € 10.618, zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk, zodat de rechtbank van oordeel is dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
10. Gelet op het vorenoverwogene dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Dit brengt mee dat eiser overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre verweerder het door eiser met de kwekerij behaalde belastbare resultaat op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
De enkele, niet nader onderbouwde of gespecificeerde stelling dat de opbrengsten van de oogst - geheel dan wel ten dele - niet aan hem maar een ander ten goede zijn gekomen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
11. De omkering en verzwaring van de bewijslast geeft verweerder niet de bevoegdheid de aanslag naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
12. Verweerder heeft het met de gerealiseerde oogst behaalde resultaat geschat op € 28.881. De berekening van dit bedrag volgt uit de som van 1 oogst x 296 planten x 28,2 gram per plant x € 3,46 opbrengst per gram. De uitgangspunten waarop deze schatting is gebaseerd, deels neergelegd in het onder 6. genoemde Rapport, acht de rechtbank redelijk. Verder heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat aftrek van eventuele kosten is uitgesloten op grond van het bepaalde in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hierin is bepaald dat kosten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, niet in aftrek komen bij het bepalen van de winst.
13. De rechtbank acht echter het uitgangspunt dat de opbrengst van de gerealiseerde oogst volledig ten goede is gekomen aan eiser niet redelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de strafrechter bewezen heeft geacht dat eiser "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" een groot aantal hennepplanten heeft geteeld en eiser ter zitting geloofwaardig heeft verklaard dat hij de kwekerij samen met een derde heeft opgezet. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het redelijk, net als de strafrechter in zijn ontnemingsvonnis van 5 oktober 2010, dat de opbrengst van de gerealiseerde oogst voor de helft aan eiser en voor de helft aan zijn medepleger wordt toegerekend. Dat eiser tot op heden de identiteit van zijn medepleger niet heeft vrijgegeven en die identiteit ook niet op andere wijze bekend is geworden, doet hier niet aan af. Dat zegt immers in beginsel niets over de gerechtigdheid van die derde tot de resultaten van de kwekerij. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank de helft van € 28.881, dat wil zeggen (afgerond) € 14.440 aan eiser toerekenen.
14. Gelet op het voorgaande dient het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning te worden verminderd met € 14.441 (= € 28.881 -/- € 14.440), derhalve tot op € 25.058 (= € 39.499 -/- € 14.441). Het bijdrage-inkomen voor de Zvw dient daarmee eveneens te worden verminderd tot op € 25.058.
Heffingsrente
15. Nu de aanslagen zullen worden verminderd tot de hierboven vermelde bedragen zal de bij deze aanslagen in rekening gebrachte heffingsrente op de voet van artikel 30h, tweede lid, van de Awr dienovereenkomstig moeten worden verminderd.
Boete
16. Verweerder heeft aan eiser een vergrijpboete opgelegd ingevolge artikel 67d van de Awr en stelt zich op het standpunt dat het aan (voorwaardelijk) opzet is te wijten dat eiser een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geslaagd is in de op hem rustende bewijslast dat eiser met het verzwijgen van de inkomsten uit de kwekerij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem ingediende aangifte IB/PVV 2009 onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Het door verweerder gehanteerde boetepercentage van 50 acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp.
17. Wel dient, nu met de voornoemde vermindering van de aanslag IB/PVV 2009 tevens de boetegrondslag is verlaagd, de boete met inachtneming van die vermindering te worden verminderd. Daarbij overweegt de rechtbank dat de aldus berekende boetegrondslag bestaat uit het gedeelte van het bedrag van de aanslag dat is toe te rekenen aan het met de kwekerij behaalde belastbare resultaat uit overige werkzaamheden van € 14.440. De rechtbank acht de boete passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding de boete verder te matigen vanwege het feit dat de correctie met toepassing van de omkering en de verzwaring van de bewijslast is vastgesteld.
Slotsom
18. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.