Rechtbank 's-Gravenhage, 28-11-2012, BY7087, AWB 12/459
Rechtbank 's-Gravenhage, 28-11-2012, BY7087, AWB 12/459
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 november 2012
- Datum publicatie
- 21 december 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7087
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2015:2902, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 12/459
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Carrouselfraude. Aftrek van voorbelasting.
Eiseres houdt zich bezig met de import van en de handel in elektronische apparatuur. In 2004 en 2005 heeft eiseres cpu’s betrokken van verschillende leveranciers. Eiseres had één vaste afnemer in Nederland en één afnemer in Oostenrijk. Eiseres hield geen voorraad aan. Zij zocht contact met een leverancier nadat zij door haar Nederlandse afnemer was benaderd om te leveren.
Na een boekenonderzoek stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op aftrek van voorbelasting omdat zij betrokken zou zijn bij carrouselfraude en legt hij eiseres daarvoor een naheffingsaanslag op.
Op grond van het in geding gebrachte overzichtsproces-verbaal van de FIOD en het controlerapport van verweerder oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat eiseres, in de persoon van haar enige aandeelhouder en bestuurder, niet alleen wist van de fraude, maar daarin ook een actieve rol speelde. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/459
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2012 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 april 2004 tot en met 30 november 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2011 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht op 3 september 2003 door [B]. De bedrijfsomschrijving van eiseres in het handelsregister van de Kamers van Koophandel luidt: “Het verhandelen van elektronische apparatuur, importeren en exporteren daarvan alsmede van overige (handels)goederen”.
2. Begin 2004 is [C] bij eiseres in dienst getreden. [C] was van 19 april 2004 tot 2 april 2007 bestuurder van eiseres. Vanaf 13 april 2005 was [C] tevens enig aandeelhouder van eiseres. [B] bleef sindsdien als werknemer bij eiseres in dienst. Vanaf 2 april 2007 is [D] bestuurder van eiseres.
3. Gedurende het tijdvak waar de naheffingsaanslag betrekking op heeft, heeft eiseres volgens haar administratie cpu’s betrokken van verschillende leveranciers. Zij heeft bij die transacties gehandeld met [E]. Eiseres had één vaste afnemer: [F] BV te [G]. Daarnaast heeft zij geleverd aan [H] GmbH, gevestigd in Oostenrijk. Eiseres hield geen voorraad aan. Zij zocht contact met een leverancier nadat zij door [F BV] was benaderd om te leveren.
4. Op 22 september 2008 heeft verweerder een rapport (het controlerapport) uitgebracht van een administratief onderzoek dat hij bij eiseres heeft uitgevoerd. In het controlerapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, is onder meer het volgende vermeld.
“1 Reikwijdte van het onderzoek
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 april 2004 tot en met 30 november 2005.
1.1 Beperking van het onderzoek
Het onderzoek heeft zich beperkt tot de geclaimde voorbelasting terzake van de inkopen bij:
- [I] BV, plofschakel gedurende de periode 1 april t/m 30 september 2004;
- [J] BV, plofschakel gedurende de periode 20 oktober 2004 t/m 2 maart 2005;
- [K] BV, plofschakel gedurende de periode 24 mei t/m 23 november 2005;
- [L], tussenschakel gedurende de periode 1 augustus t/m 5 oktober 2004;
- [M] BV, tussenschakel, factuur van 22 september 2004;
- [K BV], tussenschakel gedurende de periode 3 maart t/m 22 mei 2005;
- [N] BV, tussenschakel gedurende de periode 29 april t/m 20 mei 2005.
(…)
3 Strafrechtelijk onderzoek
Vervolgens is door de FIOD-ECD, [te O] onder andere tegen de onderneming een strafrechtelijk onderzoek ingesteld over de periode 1 april 2004 t/m 31 mei 2006. Tijdens dit onderzoek is het vermoeden ontstaan dat de onderneming als tussenschakel in een omvangrijke BTW-carrousel heeft gefungeerd. Voor de bevindingen tijdens dit onderzoek verwijs ik naar het door de FIOD-ECD opgemaakte proces-verbaal, dossiernummers [nummer a], [nummer b] en [nummer c] (hierna: PV’s).
4 Administratief onderzoek
Aan de hand van de PV’s, de over 2004 overgelegde administratie tijdens het derdenonderzoek en de informatie die bij derden is ingewonnen, heb ik een berekening gemaakt van de door de onderneming ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting, waarvoor ik verwijs naar punt 6 van dit rapport.
(…)
6.2 BTW-carrouselfraude
De belastingplichtige heeft als tussenschakel in een omvangrijke BTW-carrousel gefungeerd. Zo heeft zij rechtstreeks goederen van ploffers (…) ingekocht. Daarnaast heeft zij goederen via andere tussenschakels (…) ingekocht. De ploffers hebben de door hen verschuldigde omzetbelasting terzake van de leveringen aan de onderneming niet aangegeven c.q. voldaan. In deze constructie zijn door de belastingplichtige facturen en vervoersbescheiden betreffende de verkoop van met name CPU’s en TSOP’s opgemaakt aan welke levering geen reële overeenkomsten tot levering van goederen ten grondslag heeft gelegen. De transacties hebben slechts tot doel gehad om het misbruik te faciliteren en zijn om die reden vervaardigd en gerealiseerd. Onder deze omstandigheden betreffen zowel de leveringen, de vervoersdocumenten als ook de (pro-forma) factureringen en de betalingen een schijnwerkelijkheid en derhalve zijn de bescheiden vals en is de administratie van belastingplichtige onjuist.
(…)
6.5 Correctie op de geclaimde voorbelasting
De voorbelasting die belastingplichtige in aftrek heeft gebracht terzake van facturen van de plofschakels zal door mij worden geweigerd, omdat de facturen onjuist zijn. Subsidiair zal ik de voorbelasting weigeren, omdat [C] wist althans had moeten weten dat hij met belastingplichtige deelnam aan transacties die onderdeel waren van BTW-fraude. Belastingplichtige heeft de volgende bedragen aan voorbelasting in aftrek gebracht:
[TABEL 1]
De voorbelasting die belastingplichtige in aftrek heeft gebracht terzake van facturen van de tussenschakels zal door mij worden geweigerd, omdat [C] wist althans had moeten weten dat hij met belastingplichtige deelnam aan transacties die onderdeel waren van BTW-fraude. De belastingplichtige heeft de volgende bedragen aan voorbelasting in aftrek gebracht:
[TABEL 2]
(…)
8 Naheffingsaanslag omzetbelasting
Over de jaren 2004 en 2005 zal ik een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen. Deze is gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”
5. Op basis van de bevindingen uit het administratief onderzoek heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. De aanslag is groot € 10.222.225 (€ 1.637.222 + € 6.268.924 + € 220.024 + € 2.096.055) en bij het opleggen van de naheffingsaanslag is bij beschikking € 1.484.134 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag en de rentebeschikking bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
6. Tot de stukken van het geding behoort een Proces-verbaal 0/OPV, dat op 5 juni 2007 op ambtseed is opgemaakt door [Q], waarin onder meer het volgende is vermeld:
“9.1 Fraudepatroon in het onderhavige strafdossier
[I] B.V., [J] B.V., [R] B.V. en [S] B.V. betrekken goederen, met name processoren, vanuit het buitenland (met name Oostenrijk/ Duitsland) en leveren deze goederen vervolgens aan diverse binnenlandse afnemers. Uiteindelijk gaan de goederen, na diverse doorleveringen, terug naar het buitenland.
De goederen komen dus uit het buitenland en gaan weer terug naar het buitenland. [I] B.V., [J] B.V alsmede [R] B.V. en [S] B.V. dragen vervolgens met betrekking tot de binnenlandse doorlevering niet/te weinig omzetbelasting af.
Doordat de omzetbelasting niet (volledig) wordt afgedragen kunnen [I] B.V., [J] B.V en later ook [R] B.V. en [S] B.V. lager leveren dan een bedrijf dat wel zijn fiscale verplichtingen nakomt.
De bedrijven die vervolgens kopen van deze B.V.’s zijn op de hoogte van de marktprijzen en weten derhalve dat zij lager in kunnen kopen dan de op dat moment gangbare marktprijs. Er wordt doorgaans pas ingekocht als er een klant voor de goederen is.
Veelal zijn dit dezelfde bedrijven en vinden er dagelijks transacties plaats tussen veelal dezelfde partijen. Ook is het zo dat partij ‘D’ vaak weet dat de partij afkomstig is van partij ‘A’ en dat partij ‘B’ en partij ‘C’ er om één of andere reden tussenzitten en er ook aan verdienen.
Dit is geen normaal handelen, ieder wil toch immers de voor hem meest gunstige inkoopprijs om een zo groot mogelijke winstmarge te kunnen realiseren.
Derhalve zijn de transacties tussen de verschillende verdachte rechtspersonen te bestempelen als schijntransacties.
Men weet of had kunnen weten dat met deel uitmaakt van een (hiervoor omschreven) BTW-carrousel.
De handelingen zijn er vermoedelijk op gericht om de omzetbelasting van de fiscus te krijgen en deze in de schakel(s) ervoor niet af te dragen.
(…)
9.3 Rol van de verdachten/getuigen in de BTW-carrousel
V04 [E] Feitelijk leidinggevende van de verboden gedragingen van de hierna genoemde rechtspersonen:
-V01 [I BV]
-V02 [J BV]
-V03 [N BV]
-V08 [R BV]
-V30 [S BV]
(…)
V17 [C] Feitelijk leidinggevende van de verboden gedragingen van een van de tussenschakels (V09)”
7. Tot de stukken van het geding behoort een Proces-verbaal 17/OPV, dat op 5 juni 2007 op ambtseed is opgemaakt door [Q] waarin in hoofdstuk 5 onder meer het volgende is vermeld:
“[Eiseres] is afnemer geweest van [I BV], [J BV] en [N BV]. Voorts heeft [eiseres] goederen geëxporteerd en gefactureerd aan [H GmbH].”
8. Tot de stukken van het geding behoort het “Proces-verbaal Verhoor van een verdachte” met codenummer V1701 dat op 13 juni 2006 op ambtseed is opgemaakt door [T] en [U], waarin de volgende verklaring van [C] is opgenomen:
“Ik wist dat [E] fraudeerde met BTW door 1 keer de BTW niet af te dragen via katvangers zodat [E] onder de gangbare verkoopprijs kon verkopen. Ik weet dat [E] verschillende namen gebruikt zoals (…). Ik denk dat [E] honderdduizenden euro’s per jaar aan BTW fraudeerde. [E] zei altijd tegen mij dat hij een formule hanteerde waarbij hij kon leveren voor 93 procent van de normale prijs plus BTW. (…).
Ikzelf heb [V] destijds geïnformeerd ik denk 6 maanden geleden over de BTW-fraude van [E]. Ik heb dit gedaan omdat [E] onder de prijzen leverde en in mijn vaarwater zat. Ik heb [V] verteld dat [E] zijn processoren inkocht in België bij [W] en vervolgens verkocht aan [Y] te [AA]. Tussen deze transactie werden wat BV’s van [E] middels verschillende katvangers geplaatst, op deze wijze was het mogelijk om geen BTW te betalen maar wel terug te krijgen.
(…)
Die 100.000 euro die ik aan [V] (…) heb betaald heb ik zelf zwart verdiend. Dat was ongeveer 2,5 jaar geleden dat ik dat verdiend heb. Dit geld heb ik gekregen van [E] voor processorenhandel.”
9. Tot de stukken van het geding behoort het “Proces-verbaal Verhoor van een verdachte” met codenummer V1702 dat op 13 juni 2006 op ambtseed is opgemaakt door
[T] en [U], waarin de volgende verklaring van [C] is opgenomen:
“Verder wil ik nog opmerken dat een medewerker van [E], te weten (…) mij verteld heeft hoe [E] zijn BTW-fraude in elkaar zat.
(…)
Ik ken [E] al jaren uit de kroeg in [BB]. Privé is het een goede vriend maar zakelijk belazert hij iedereen en dan zeg ik het nog netjes.
(…)
Ik weet ook dondersgoed dat ik een fout heb gemaakt met het geld wat ik ontvangen heb van [E] van [J BV], dit zal ik ook niet ontkennen. Ik bedoel hiermee de eerder genoemde 100.000 aan zwart geld.”
10. Tot de stukken uit het strafdossier behoort een “Niederschrift über die Vernehmung de Zeugen”, opgemaakt te [CC] op 4 december 2006. Dit stuk is de schriftelijke vastlegging van een verhoor van [DD] en bevat de volgende passage:
“(nachdem ich über Auskünfte über die niederländische Gesellschaft [I BV] B.V. gefragt Wurde)
Antwort: Ich bin mit der Fa. über die Fa. [EE] B.V. in Kontakt gekommen. Die Fa. [EE] ist in Konkurs gegangen und man hat mich an die Fa. [I BV] weiter verwiesen. Wann das war kann ich heute nicht angeben. Mein Ansprechpartner bei der Fa. was [FF]. Weiters ist mir [GG] und [C] bekannt. Alle drei Personen haben Bestellungen für die Fa. [I BV] vorgenommen und ich selbst habe mit diesen drei Personen die Handelsgeschäfte zwischen der Fa. [H GmbH] und [I BV] abgeschlossen. Hauptansprechperson war [FF].”
11. Tot de stukken uit het strafdossier behoren kopieën van een aantal e-mailberichten, genummerd D/135 tot en met D/140, waaruit blijkt dat er steeds sprake is van winstverdelingen tussen vier personen, onder wie [C] en [E] en waarvoor [C] de desbetreffende berekeningen maakte. Verder behoren daartoe kopieën van facturen van [H GmbH] aan [I] B.V. waarop [C] als contactpersoon staat vermeld. Op één van die facturen staat tevens de handtekening van [C], die tekende voor ontvangst van de goederen. Deze facturen hebben een dagtekening in juni, juli en oktober 2004
Geschil
12 In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat zij niet wist of had hoeven weten dat in de handelsketen waar zij deel van uitmaakte, sprake was van carrouselfraude. Aan haar zijn daadwerkelijk cpu’s geleverd door de bedrijven die op die facturen staan vermeld, zij heeft die facturen betaald en zij heeft zelf cpu’s geleverd. Verder stelt eiseres dat geen sprake is van gebreken in die facturen. Eiseres heeft voorts al hetgeen gedaan wat redelijkerwijs verlangd kan worden om deelname aan een carrousel te vermijden door de aan haar uitgereikte facturen met de nodige zorgvuldigheid te beoordelen.
14. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de rentebeschikking.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd en heeft daarvoor aangevoerd dat eiseres wist of had moeten weten dat zij met de aankoop van de cpu’s deelnam aan transacties die onderdeel waren van BTW fraude. Daarom is de voorbelasting, die door plofschakels en tussenschakels in de fraudeketen aan eiseres in rekening is gebracht, van eiseres nageheven. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de aan eiseres uitgereikte facturen onjuist waren en eiseres daarom geen recht heeft op aftrek van de op die facturen vermelde omzetbelasting.
16. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
17. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat in de handelsketen waarvan eiseres deel uitmaakte, sprake was van een zogenoemde carrouselfraude. Dit heeft tot gevolg dat, als aan de hand van objectieve elementen wordt vastgesteld dat eiseres wist of had moeten weten dat zij deelnam aan de fraude, eiseres geen recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die haar ter zake van de in geding zijnde transacties in rekening is gebracht (vgl. HvJEG, 6 juli 2006, gevoegde zaken C-439/04 en C-440/04 (Kittel en Recolta), LJN AY7327).
18. Bij zijn verweerschrift heeft verweerder kopieën van een groot aantal stukken overgelegd die afkomstig zijn uit het in hoofdstuk 3 van het controlerapport vermelde strafrechtelijk onderzoek. Het verweerschrift met al de daarbij overgelegde stukken is bij de rechtbank ontvangen op 24 mei 2012 en op 25 mei 2012 in afschrift doorgestuurd naar eiseres. Op 28 juni 2012 zijn partijen uitgenodigd voor het bijwonen van de mondelinge behandeling van de zaak, welke zou plaatsvinden op 30 augustus 2012. Per faxbericht van 27 augustus 2012 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende tijd gehad om zich in de door verweerder overgelegde stukken te verdiepen en heeft zij kennelijk geen aanleiding gevonden daarop te reageren. De rechtbank houdt het er daarom voor dat eiseres alle in die stukken voorkomende gegevens van feitelijke aard niet heeft weersproken en dat die gegevens daarom als vaststaand kunnen worden aangenomen.
19. De door verweerder overgelegde stukken uit het strafrechtelijk onderzoek, in het bijzonder de gegevens aangehaald in 6 tot en met 11, in onderlinge samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat verweerder, met wat hij daarvoor verder heeft aangevoerd en overgelegd, voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat eiseres niet alleen wist dat zij met de in geding zijnde transacties deelnam aan een carrouselfraude, maar daarin ook een actieve rol vervulde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres, in de persoon van [C] en diens nauwe contacten met [E], contact onderhield met zowel [H GmbH] als met de 'plofschakels', waaronder [I] B.V. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres ter zake van de in geding zijnde transacties geen recht heeft op de aftrek van voorbelasting. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de factuurgebreken behoeft geen beoordeling meer.
Proceskosten
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. K.M. Braun, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.