Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-12-2012, BY8699, AWB 12/5610

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-12-2012, BY8699, AWB 12/5610

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 december 2012
Datum publicatie
18 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY8699
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/5610

Inhoudsindicatie

Regeling parkeerbelasting in Delft schiet ernstig tekort.

Uurtarief van € 23,00 is buiten proportioneel en in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/5610

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 mei 2012 aan eiser in verband met parkeren in de [a-straat] te Delft een naheffingsaanslag parkeerbelasting (met bonnummer [a]) opgelegd voor een te betalen bedrag van € 77.

Eiser heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 7 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012 te Den Haag.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank van nadere informatie te voorzien.

Bij brief van 9 oktober 2012 heeft verweerder dit gedaan. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en met toestemming van partijen bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven.

Overwegingen

Feiten

1. Op dinsdag 8 mei 2012 om ca. 16.25 uur stond de auto van eiser geparkeerd op een parkeerplaats in de [a-straat] voor de tandartsenpraktijk op de hoek met de [b-straat]. Deze plaats maakt onderdeel uit van gebied C en is door de gemeenteraad van Delft bestemd als plaats waar op maandag tot en met vrijdag van 16.00 uur tot 22.00 uur tegen betaling van parkeerbelasting dan wel met een vergunning mag worden geparkeerd. Eiser had geen belasting voldaan en beschikte niet over een vergunning. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd. Deze bestaat uit € 23 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 54 aan kosten naheffing.

2. Op 12 mei 2012 heeft verweerder aan eiser een duplicaat naheffingsaanslag gestuurd. Als reden voor de naheffingsaanslag noemt verweerder: “Geen vergunning/bezoekerskaart”. Eiser gaat hierop in zijn bezwaarschrift in: als niet inwoner van Delft kan hij geen vergunning aanvragen en de tandarts heeft geen bezoekerskaarten. In zijn uitspraak op bezwaar reageert verweerder hier niet op, doch stelt dat eiser gezegd zou hebben niet bekend te zijn met de regels in Delft.

3. De gemeenteraad van Delft heeft op 10 november 2011 vastgesteld de “Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen Delft 2012” (de Verordening). Deze bevat voor zover van belang het volgende:

“Hoofdstuk I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

i. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

1) is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

2) gelegen is binnen een zone aangeduid met het bord E9 van Bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

j. vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

(…)

l. dagkaart vergunninghouderplaats: een schriftelijk bewijs waarmee het is toegestaan te parkeren op belanghebbendenplaatsen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal een kalenderdag;

(…)

Hoofdstuk II Plaatsen voor vergunninghouders,(…)

Artikel 2

1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. (…)

Hoofdstuk IV Parkeerbelasting

Artikel 10 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelasting” worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

(…)

Artikel 12 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

(…)

Artikel 17 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belastingen, genoemd in artikel 10 mag worden geparkeerd, geschiedt door de gemeenteraad bij openbaar te maken besluit.”

4. De gemeenteraad van Delft heeft op 26 januari 2012 vastgesteld het “AANWIJZINGSBESLUIT BETAALD PARKEREN” (het Aanwijzingsbesluit). Dit bevat voor zover van belang het volgende:

“I de plaatsen waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de parkeerbelastingen als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen Delft mag worden geparkeerd vast te stellen zoals vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage 1 ‘Plaats, tijdstip en wijze betaald parkeren’;

II de plaatsen waar mag worden geparkeerd met een vergunning als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen Delft, vast te stellen zoals vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage 2 ‘Plaatsen waar met een vergunning mag worden geparkeerd’;

(…)”

5. Bijlage 1 Plaats, tijdstip en wijze betaald parkeren luidt voor zover van belang als volgt:

“1a Plaats en tijdstip betaald parkeren vergunninghoudersplaatsen

De parkeerduur is onbeperkt. De per keer mogelijk te betalen parkeertijd is afhankelijk van de parkeerapparatuur.

De terreinen, wegen en weggedeelten waar parkeren is toegestaan door vergunninghouders en door anderen slechts tegen betaling van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen Delft tegen het tarief van onderdeel 1.1. van de tarieventabel behorende bij de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen Delft, zijn alle parkeerplaatsen en weggedeelten, welke vallen binnen de hieronder omschreven gebieden, voor zover niet uitgezonderd verderop in dit besluit en voor zover niet op andere wijze een parkeerverbod geldt:

(…)

Gebied C

(…)

1c Wijze van betalen

1. Ter zake van het betaald parkeren in de bovengenoemde gebieden geschiedt het in werking stellen van de parkeerapparatuur door het inwerpen van muntstukken van € 0,10, € 0,20, € 0,50, € 1,00 of € 2,00, dan wel door middel van een chipknip.

2. Er dienen ten minste zoveel muntstukken in de parkeerapparatuur te worden geworpen als nodig zijn (…) om de gewenste parkeerduur te kunnen parkeren

(…)”

6. De Tarieventabel behorende bij de Verordening luidt voor zover van belang als volgt:

“ Hoofdstuk 1 Tarieven voor parkeren

Artikel 1

Ter zake van het parkeren bij parkeerapparatuur en van het verlenen van parkeervergunningen gelden de volgende tarieven, waarbij voor de uitwerking van de in de tabel genoemde gebiedsaanduidingen wordt verwezen naar het door de gemeenteraad vastgestelde ‘Aanwijzingsbesluit betaald parkeren’.

Tabel 1

Geschil

7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Eiser vindt van niet en stelt dat de bebording ter plaatse onduidelijk is en hij niet kon zien dat voor de parkeerplaats betaald diende te worden. Verweerder is van mening dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

8. Nu partijen elkaar over en weer excuses hebben gemaakt en aanvaard voor de wijze van behandeling en communiceren is dit onderdeel van het geschil vervallen en zal de rechtbank dit niet meer behandelen.

Beoordeling van het geschil

9. Volgens artikel 2 van de Verordening is het de bevoegdheid van het college de plaatsen voor vergunninghouders aan te wijzen. Volgens artikel 17 van de Verordening wijst de gemeenteraad de plaatsen aan waar voor het parkeren dient te worden betaald. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hem geen besluit van het college bekend is, waarin de plaatsen voor vergunninghouders worden aangewezen. Deze aanwijzing is volgens hem gedaan door de gemeenteraad in artikel II van het Aanwijzingsbesluit. Gezien het bepaalde in artikel 10 van de Verordening (wat er zij van het opschrift “Belastbaar feit”) is de gemeenteraad er dus mogelijk vanuit gegaan dat er vergunninghoudersplaatsen zijn waarvoor betaald moet worden (die wijst de raad aan) en plaatsen waarvoor niet hoeft te worden betaald en dus zonder betaling een vergunning voor wordt gegeven, die zou dan het college aanwijzen. Een dergelijk onderscheid dan wel aanwijzingsbesluit is verweerder niet bekend.

10. Volgens artikel 10 van de Verordening geldt in elk geval voor de belasting onder a. weer dat het college bepaalt op welke plaats, tijdstip en wijze deze belasting dient te worden betaald. Hierover zijn verweerder evenmin besluiten van het college bekend. Echter in artikel I van het Aanwijzingsbesluit in samenhang met de daarbij horende Bijlage 1 heeft de gemeente¬raad bepaald op welke plaatsen, het tijdstip en de wijze de belasting van artikel 10, onder a., dient te worden betaald. Uit artikel 1a (Plaats en tijdstip betaald parkeren vergunninghoudersplaatsen) van genoemde Bijlage 1 (Plaats, tijdstip en wijze betaald parkeren) maakt de rechtbank op dat hierin de gebieden worden aangewezen voor vergunninghouders en voor betaald parkeren, voor zover niet uitgezonderd. Hoe dit artikel zich verhoudt tot het bepaalde in artikel II van het Aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende Bijlage 2, laat de rechtbank onbesproken. Zij stelt vast dat de in overweging 1. genoemde parkeerplaats onderdeel uitmaakt van het in artikel 1a van Bijlage 1 aangewezen gebied C en binnen dit gebied niet is aangewezen als mixed parkeerplaats of overigens is uitgezonderd en dus kennelijk behoort tot de vergunninghoudersplaatsen waarvoor betaald moet worden, en tot de reguliere betaaldparkeerplaatsen.

11. In de bij de Verordening behorende Tarieventabel zijn in artikel 1, onder 1., de tarieven vermeld voor het parkeren bij parkeerapparatuur en in hetzelfde artikel onder 2. de tarieven voor het parkeren op een parkeerplaats voor belanghebbenden. Gezien het in artikel 1 van de Verordening onder i., j. en l. bepaalde en gezien de door de gemeente gebruikte borden gaat de rechtbank ervan uit dat met “belanghebbendenplaats” en met “vergunninghoudersplaats” hetzelfde bedoeld wordt en dat ook de woorden belanghebbenden en vergunninghouders als synoniem worden gebruikt. Verweerder kon dit bevestigen noch ontkennen.

12. Het in 9. t/m 11. overwogene brengt de rechtbank tot de conclusie dat de parkeer¬regulering en de parkeerbelastingen in Delft op zijn zachtst gezegd niet goed en duidelijk zijn geregeld. Aan deze conclusie zal de rechtbank op dit moment geen vergaande gevolgen verbinden, maar de regelgeving zo uitleggen als zij in samenhang bezien, mede gezien de geschiedenis van haar totstandkoming, zal zijn bedoeld door de gemeenteraad en voor zover deze bedoeling niet strijdt met de wet. Bij de toepassing zal de rechtbank tevens als toets hanteren dat de bedoelde regels voor een parkeerder ter plaatse kenbaar moeten zijn. Ter zitting heeft zij bij verweerder erop aangedrongen de regelgeving binnen korte termijn tenminste aan de voor belastingheffing gestelde eisen te laten voldoen, omdat de rechtbank niet met de hiervoor genoemde uitleg kan blijven volstaan.

13. Gezien de overgelegde foto’s kan de rechtbank eiser volgen in zijn stelling dat ter plaatse niet eenvoudig is vast te stellen dat het om een parkeerplaats gaat waarvoor betaald dient te worden. Hij had echter wel dienen vast te stellen dat de bebording aangeeft dat de parkeerplaatsen daar tussen 16.00 en 22.00 uur bedoeld zijn voor vergunninghouders. Eiser heeft ten opzichte van zijn rijrichting aan de linkerkant van de weg geparkeerd en heeft toen en bij het lopen naar de ingang van de tandartspraktijk geen herhalingsbord waargenomen. Dit ontslaat hem echter niet van de plicht zich op de hoogte te stellen van het geldende parkeerregime, zie Hof ’s-Gravenhage 18 oktober 2002, nr. 30 141, LJN AA3126. In de [b-straat] had hij eenvoudig kunnen vaststellen dat de parkeerplaatsen in een zone voor vergunninghouders liggen en had hij de parkeerautomaat moeten opmerken, waarop hij kon lezen wat hem te doen stond. Door dit niet te doen, heeft hij bewust het risico aanvaard dat een naheffingsaanslag zou kunnen worden opgelegd tijdens zijn bezoek aan de tandarts.

14. Op de in 13. genoemde parkeerautomaat staat onder meer:

“BETAALD PARKEREN

MAANDAG T/M VRIJDAG

16.00 UUR TOT 22.00 UUR

(…)

PARKEERTARIEF

€ 2,50 PER UUR

MINIMUM INWORP € 0,20

DAGKAART VERGUNNINGPLAATSEN € 23,00

GEBRUIK KNOP II”

15. Uit deze vermelding had eiser moeten begrijpen dat hij volgens de gemeente per vijf minuten parkeren, na 16.00 uur, tenminste € 0,20 had moeten voldoen. Hij heeft geen enkel bedrag voldaan. Verweerder heeft daarom begrijpelijkerwijs een naheffingsaanslag opgelegd. Op grond van artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet wordt deze aanslag berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. Dit laatste is hier niet het geval.

16. De stelling van verweerder met verwijzing naar het bepaalde in artikel 1a in Bijlage 1 bij het Aanwijzingsbesluit, dat het de bedoeling van de gemeenteraad is geweest in dit geval het tarief van onderdeel 1.1. (bedoeld zal zijn van artikel 1) van de Tarieventabel van toepassing te doen zijn, kan de rechtbank niet volgen. Dit tarief geldt voor een dagkaart voor vergunninghoudersplaatsen en bedraagt zowel per uur € 23 als per dag € 23. Hoewel aan de gemeenteraad in het algemeen een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van de tarieven, stelt de rechtbank vast dat voor tijdsafhankelijk parkeren bij parkeerapparatuur een zelfde tarief voor één uur als voor 24 uur niet past in het systeem van de wet en niet overeenkomt met de in 15. genoemde wettelijke regeling. Daarnaast is het strijdig met het door de gemeenteraad zelf vastgestelde artikel 1c van Bijlage 1 bij het Aanwijzings¬besluit, doet het de vraag rijzen waarom de gemeenteraad in onderdeel 1.10. van artikel 1 van de Tarieventabel voor de reguliere betaaldparkeerplaatsen in gebied C een uurtarief van € 2,50 per uur heeft opgenomen en lijkt de betreffende parkeerplaats gezien de door de gemeente gekozen systematiek veeleer een belanghebbendenparkeerplaats te zijn, waarvoor het tarief van onderdeel 2. van artikel 1 van de Tarieventabel geldt. Hierin is een zelfde tarief voor een dagkaart opgenomen, doch een tarief van € 5,70 per maand. Dit in aanmerking nemend is een tarief van € 23 per uur nog meer buitensporig en niet aanvaardbaar. Voorts maakt de vermelding op de parkeerapparatuur het aan bezoekers niet duidelijk dat de bedoeling van de gemeente is dat zij op “vergunningplaatsen” alleen met een dagkaart zouden mogen parkeren en niet tegen betaling van een tijdsduurafhankelijk tarief.

17. Het voorgaande leidt ertoe dat de verschuldigde belasting in dit geval € 2,50 bedraagt, het tarief voor één uur voor reguliere betaaldparkeerplaatsen in gebied C, en dat de naheffingsaanslag overeenkomstig dient te worden verminderd. Het beroep is gegrond.

Proceskosten

18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2,50 aan verschuldigde belasting;

- handhaaft het bij de naheffingsaanslag vastgestelde bedrag aan kosten, zodat het bedrag van de aanslag in totaal € 56,50 wordt;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr.T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij de belastingkamer van het gerechtshof ’s-Gravenhage, Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1.bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2.het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.