Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 10-09-2010, BN7646, AWB 09/2865

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 10-09-2010, BN7646, AWB 09/2865

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 september 2010
Datum publicatie
20 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:2010:BN7646
Zaaknummer
AWB 09/2865
Relevante informatie
Art. 9 Wet op het BTW-compensatiefonds

Inhoudsindicatie

Wet op het BTW-compensatiefonds. Beslissing op een bezwaar tegen de - eigen - opgave ter verkrijging van een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. Verwijzing door de Hoge Raad naar algemene bestuursrechter.

Volgens Hoge Raad is de opgave geen beschikking op de voet van artikel 9, tweede, derde of vierde lid, van de wet, maar een opgave waartegen mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar zou kunnen worden gemaakt. Als over het al dan niet bestaan van deze mogelijkheid een geschil reist, is volgens de Hoge Raad niet de belastingrechter, maar de rechtbank als algemene bestuursrechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Het gerechtshof had zich dan ook onbevoegd moeten verklaren om van het beroep kennis te nemen.

De rechtbank oordeelt dat de opgave in het kader van het BTW-compensatiefonds geen van een bestuursorgaan afkomstig besluit is. De belastinginspecteur heeft het tegen die opgave gerichte bezwaar dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht. Beroep gegrond. Bezwaar door de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 09/2865 PROCES-VERBAAL

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2010

inzake

[eiseres],

eiseres,

gemachtigde mr. J.L.M.J. Vervloed,

tegen

de Inspecteur van de Belastingdienst, Oost-Brabant, te Eindhoven,

verweerder,

gemachtigden mr. Th. A. Cornelissen en mr. M. Smits.

Zitting hebben:

- mr. D.J. de Lange, voorzitter;

- mr. N.H.J.M. Veldman - Gielen, lid;

- mr. J.P.M. Kooijmans, lid;

- mr. H.J. van der Meiden, griffier.

Op 21 juli 2003 heeft eiseres, opgave gedaan op de voet van artikel 9, tweede lid van de Wet op het BTW-compensatiefonds, ter verkrijging van een bijdrage uit dit fonds ter hoogte van € 4.741.258 ter zake van de over de periode 1 april 2003 tot en met 30 juni 2003 betaalde omzetbelasting.

Bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2004 heeft verweerder het tegen die opgave gerichte bezwaar van 21 augustus 2003 afgewezen.

Eiseres heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld.

De zaak is behandeld ter zitting van 10 september 2010, waar eiseres is vertegenwoordigd door mr. S.T.M. Beelen, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.

De rechtbank heeft, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, de volgende beslissing genomen:

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar van 21 augustus 2003 alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, begroot op € 322;

- draagt de griffier op in deze zaak geheven griffierecht ten bedrage van € 273 terug te storten.

De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.

De belastingkamer van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft, bij uitspraak van 4 januari 2007, nr. 04/00685, het in de aanhef van dit proces-verbaal genoemde beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, het bezwaar tegen de opgave niet-ontvankelijk verklaard, een proceskostenveroordeling uitgesproken en een last gegeven tot vergoeding van het griffierecht.

Bij arrest van 14 augustus 2009, nr. 43.863, heeft de derde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden, beslissende op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 januari 2007, het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten en bepaald dat het bij het gerechtshof ingediende beroepschrift door de griffier van de Hoge Raad wordt doorgezonden naar de rechtbank 's-Hertogenbosch.

Aan deze doorzending ligt het oordeel van de Hoge Raad ten grondslag dat de opgave in het kader van het BTW-compensatiefonds geen beschikking is op de voet van artikel 9, tweede, derde, of vierde lid van de Wet op het BTW-compensatiefonds, maar een opgave waartegen mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar zou kunnen worden gemaakt. Als over het al dan niet bestaan van een dergelijke mogelijkheid een geschil rijst, is volgens de Hoge Raad niet de belastingrechter, maar de rechtbank als algemene bestuursrechter bevoegd om van dat geschil kennis te nemen. Volgens de Hoge Raad had het gerechtshof, na met juistheid te hebben vastgesteld dat de bestreden uitspraak geen bezwaar tegen een beschikking op grond van artikel 9, tweede, derde, of vierde lid van de Wet op het BTW-compensatiefonds betrof, zich onbevoegd moeten achten om van het beroep kennis te nemen en het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb moeten doorzenden naar de bevoegde rechtbank.

De rechtbank ziet zich, gelet op het arrest van de Hoge Raad, allereerst gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar van eiseres tegen haar opgave ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds terecht ontvankelijk heeft geacht.

Op grond van artikel 8:1, in combinatie met artikel 7:1, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens het derde lid van dit wetsartikel wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.

Het geschrift waartegen door eiseres bezwaar is gemaakt, betreft een door eiseres ingediende opgave inzake het BTW-compensatiefonds, ter verkrijging van een bijdrage uit dit fonds. Een dergelijke opgave kan als een aanvraag worden aangemerkt. Deze opgave is geen van een bestuursorgaan afkomstig besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Eerst de beslissing op deze opgave zou als een besluit kunnen worden aangemerkt.

Verweerder heeft het tegen de opgave gerichte bezwaar dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is gegrond.

Gelet op de reden van gegrondverklaring, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep.

De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Verder acht de rechtbank termen aanwezig voor veroordeling van verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op € 322 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

• waarde per punt € 322,

• wegingsfactor 1.

Omdat de zaak door de Hoge Raad ter verdere behandeling is verwezen naar de rechtbank, is ten onrechte griffierecht geheven. De rechtbank zal de griffier dan ook opdracht geven om het griffierecht terug te storten.

De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak, binnen zes weken na de datum van toezending van het proces-verbaal, beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Waarvan is opgemaakt proces-verbaal.

Griffier Voorzitter

Afschriften verzonden: