Rechtbank Utrecht, 07-11-2007, BB8267, SBR 07/817
Rechtbank Utrecht, 07-11-2007, BB8267, SBR 07/817
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 7 november 2007
- Datum publicatie
- 20 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2007:BB8267
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BK6848, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- SBR 07/817
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 oktober 2005 zijn, naast verlening bouwvergunning, leges geheven door college van burgemeester en wethouders. Betreft primair besluit tot heffing van leges dat onbevoegd is genomen. Bevoegdheidsgebrek bij uitspraak op bezwaar hersteld. Geen aanknopingspunten voor oordeel dat eiseres in het kader van aanvraag om bouwvergunning zou worden vrijgesteld van heffing leges.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/817
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2007
inzake
het bestuur van het [College] [X],
gevestigd te [X],
eiseres,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente [X],
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep heeft betrekking op de uitspraak van verweerder van 26 februari 2007, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 26 oktober 2005 gegrond is verklaard en waarbij de aan eiseres opgelegde leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een bouwvergunning voor het vergroten van een onderwijsgebouw op het perceel [adres] te [X] (verder: het perceel) nader is vastgesteld op € 217.570,17.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 24 september 2007, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde [XXX], voorzitter van de centrale directie van het [College] [X]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde [NN], werkzaam bij de gemeente [X].
Overwegingen
2.1 Eiseres heeft op 7 februari 2005 bij de gemeente [X], afdeling bouw- en woningtoezicht, een aanvraag om een bouwvergunning ingediend voor het vergroten van een onderwijsgebouw op het perceel.
Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [X] (verder: het college) eiseres vrijstelling en vergunning verleend voor het vergroten van het onderwijsgebouw op het perceel. Bij dat besluit zijn leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een bouwvergunning vastgesteld op een bedrag van € 344.623,59.
2.2 Tegen dit besluit van het college heeft eiseres bij brief van 6 december 2005 bezwaar gemaakt, voor zover het de vaststelling betreft van de door eiseres verschuldigde leges.
Eiseres heeft daarbij aangevoerd dat uit de tussen het gemeentebestuur van [X] en het bestuur van eiseres gesloten packagedeal moet worden afgeleid dat de gemeente met betrekking tot bepaalde zaken geen bedragen aan eiseres in rekening zal brengen. De door eiseres ontvangen nota betekent dan ook een forse inbreuk op de besteding van de ter beschikking gestelde middelen ter dekking van de kosten van nieuwbouw. Voorts meent eiseres dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de Legesverordening 2005.
2.3 Bij uitspraak van 26 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van het college van 26 oktober 2005 gegrond verklaard, in die zin dat verweerder de van eiseres geheven leges met € 127.053,42 heeft verminderd tot € 217.570,17.
Verweerder heeft daarbij overwogen dat uit de packagedeal blijkt dat alle kosten die met de vervangende nieuwbouw hebben te maken via de afgesproken bedragen zijn vergoed. De leges moeten derhalve geacht worden in de packagedeal te zijn begrepen.
Verder heeft verweerder overwogen dat op basis van de Legesverordening 2005 een bedrag van € 128.256,95 aan leges in rekening is gebracht voor de zogenoemde artikel 19 WRO procedure terwijl die leges op basis van de verordening 2004 € 1203,53 zou hebben bedragen. Verweerder is van mening dat de wijziging van de legesverordening eerder met eiseres gecommuniceerd had moeten worden, in welk geval eiseres de aanvraag om een bouwvergunning in 2004 had kunnen indienen. In verband daarmee heeft verweerder besloten tot toepassing van de Legesverordening 2004 en de door eiseres verschuldigde leges met € 127.053,42 verlaagd tot € 217.570,17.
2.4 De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag welk bestuursorgaan de primaire beschikking heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat bij het besluit van 26 oktober 2005, naast de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling, leges zijn geheven. In dit besluit is aangegeven dat de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag om bouwvergunning € 344.623,59 bedragen en is eiseres verzocht dit binnen 30 dagen na de datum van het besluit over te maken. Bij het besluit bevindt zich een bijlage waarin is aangegeven uit welke posten deze leges zijn opgebouwd. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat deze bijlage moet worden aangemerkt als de door de heffingsambtenaar genomen beschikking tot heffing van leges. Verweerder heeft toegelicht dat de bijlage in de regel wordt opgesteld door een medewerker die de bouwvergunningprocedure heeft voorbereid. Deze bijlage wordt vervolgens voorgelegd aan de heffingsambtenaar die door ondertekening van deze bijlage het besluit neemt tot heffing van leges. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij niet kan zeggen of de heffingsambtenaar in onderhavige zaak daadwerkelijk het besluit tot heffing van leges heeft genomen. Op de bijlage ontbreekt namelijk een ondertekening of paraaf van de heffingsambtenaar. De rechtbank acht, gelet op deze uitleg, niet aannemelijk geworden dat de leges zijn geheven door de heffingsambtenaar. De rechtbank is van oordeel dat de mededeling van het college over de verschuldigde leges in het besluit van 26 oktober 2005 moet worden aangemerkt als het primaire besluit tot heffing van leges.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit tot heffing van leges onbevoegd is genomen. Ingevolge artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet gelden de bevoegdheden van de inspecteur, waaronder de bevoegdheid belasting te heffen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen immers voor de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen. De rechtbank is echter van oordeel dat een bevoegdheidsgebrek bij uitspraak op bezwaar kan worden hersteld. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan het primaire besluit klevende gebreken kunnen bij de uitspraak op bezwaar worden hersteld. De rechtbank ziet ondersteuning voor dit oordeel in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraken van 9 januari 2002, rechtspraak.nl, LJN AD8986, en 12 juli 2006, www.rechtspraak.nl, ) en de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraken van 31 oktober 1995, www.rechtspraak.nl, , en 7 juni 2007, www.rechtspraak.nl, ). Dit geldt ook voor een bevoegdheidsgebrek, mits de uitspraak op bezwaar wordt gedaan door het bevoegde bestuursorgaan en ten tijde van het doen van uitspraak op bezwaar de bevoegdheid tot oplegging van een primaire aanslag niet op grond van artikel 11, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervallen is door tijdsverloop. De rechtbank stelt vast dat de bestreden uitspraak is gedaan door het bevoegde bestuursorgaan, de heffingsambtenaar, zodat daarmee het bevoegdheidsgebrek geacht kan worden te zijn hersteld.
2.5 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte de Legesverordening 2005 heeft toegepast, aangezien het besluit om over te gaan tot de bouw reeds eerder was genomen. De rechtbank is echter van oordeel dat voor de vraag welke legesverordening van toepassing is niet bepalend kan zijn op welk moment de aanvrager de beslissing heeft genomen om een aanvraag in te dienen. Aangezien de aanvraag om een bouwvergunning eerst op 7 februari 2005 is ingediend, heeft verweerder terecht de op dat moment reeds in werking getreden Legesverordening 2005 toegepast. De rechtbank heeft overigens geconstateerd dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van de leges voor het vrijstellingsbesluit wel is uitgegaan van de Legesverordening 2004. Verweerder is op grond daarvan bij de uitspraak op bezwaar overgegaan tot een verlaging van de verschuldigde leges met ruim € 127.000,-. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet op grond van enige rechtsregel gehouden is voor de vaststelling van de normatieve bouwkosten als heffingsmaatstaf, ook uit te gaan van de Legesverordening 2004.
2.6 Eiseres heeft in beroep voorts aangevoerd dat verweerder, gelet op de hiervoor genoemde packagedeal, voor het in behandeling nemen van de bouwaanvraag ten onrechte leges in rekening heeft gebracht. Eiseres meent dat uit de packagedeal moet worden afgeleid dat verweerder haar geen bedragen meer in rekening zou brengen, die verband houden met de nieuwbouw. Eiseres stelt dat daarmee vrijstelling is verleend van legesheffing.
Verweerder heeft de heffing van leges gebaseerd op de Legesverordening 2005. In artikel 2 is belaapd dat onder de naam ‘leges’ rechten worden geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel. In artikel 3 is bepaald dat belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Bij de beantwoording van de vraag of de packagedeal aan de heffing van leges in de weg staat, dient aanknoping te worden gezocht bij de tekst ervan. Zo blijkt uit de punten 14 en 15 van de packagedeal dat de gemeente [X] aan eiseres in 2004 en 2005 een bedrag aan kosten vergoedt van afgerond € 11.400.000,- en in 2003 een bedrag van € 187.411,-. Verder blijkt uit punt 17 van de packagedeal dat de gemeente zich verplicht procedures waarbij de gemeente is betrokken op een vlotte wijze te zullen afhandelen en overigens al datgene te doen wat in haar vermogen ligt om een snelle realisatie van de nieuwbouw te bewerkstelligen.
Voorts blijkt uit punt 20 van de packagedeal dat deze er in voorziet dat eiseres voldoende middelen krijgt om huisvesting in permanente zin te realiseren voor 2.136 leerlingen. Voorts wordt daarmee, zo blijkt uit punt 20, in afdoende mate voorzien in de behoefte aan leer- en hulpmiddelen en meubilair voor genoemd aantal leerlingen en worden eiseres voldoende middelen verstrekt om te voorzien in de behoefte aan tijdelijke huisvesting tussen het afsluiten van de packagedeal en het moment van oplevering van de nieuwbouw. Eiseres verklaart daarbij de gemeente op geen enkele wijze te kunnen en zullen aanspreken voor het verstrekken van aanvullende middelen ter dekking van de kosten van nieuwbouw, grond, inrichting en tijdelijke huisvesting van genoemde 2.136 leerlingen.
Op grond van deze en overige bepalingen kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat er in de packagedeal geen enkel aanknopingspunt is te vinden voor het oordeel dat eiseres in het kader van de aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning zou worden vrijgesteld van de heffing van leges. Eiseres heeft evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt dat een dergelijke afspraak met de gemeente is gemaakt. Verweerder was dan ook niet op grond van de packagedeal gehouden om bij de in behandelingneming van de aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning legesheffing achterwege te laten.
2.7 De door eiseres aangevoerde bezwaren kunnen, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter als voorzitter en mr. drs. R. in ´t Veld en mr. M.P. van der Burg als leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.
De griffier: De voorzitter:
W.B. Lakeman mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.