Rechtbank Zwolle-Lelystad, 24-10-2012, BY2026, Awb 11/679
Rechtbank Zwolle-Lelystad, 24-10-2012, BY2026, Awb 11/679
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2012
- Datum publicatie
- 1 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBZLY:2012:BY2026
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:8811, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- Awb 11/679
Inhoudsindicatie
Eiseres is eigenaresse van het perceel met een oppervlakte van 4.71.25 hectare. Dit perceel is gelegen in het gebied van het Waterschap Regge en Dinkel en wordt beheerd volgens het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
In geschil is of verweerder voormeld perceel terecht als "ongebouwd overig" heeft aangemerkt en daarvoor het bijbehorende tarief heeft gehanteerd.
In de tekst van art. 116, onderdeel c, van de Waterschapswet noch in de geschiedenis van de totstandkoming ervan is steun te vinden voor het betoog van eiseres
dat voor de uitleg van het begrip natuurterreinen aansluiting moet worden gezocht bij andere wetgeving, zoals de Wet op de belastingen van rechtsverkeer en het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet. Naar het oordeel van de Rb. zal het begrip "natuurterrein" als bedoeld in art. 116, onderdeel c, van de Waterschapswet in de specifieke context van de Waterschapswet moeten worden uitgelegd. De Rb. wijst hierbij op de artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 601, nr. 3, blz. 25): "Er is niet gekozen voor een limitatieve opsomming van terreinen zoals bijvoorbeeld o.a. duinen en heidevelden. Een dergelijke opsomming kan immers nooit volledig zijn. Daarom wordt een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterrein voorgesteld."
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inrichting en het beheer van het perceel geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Niet in geschil is dat het perceel niet is aan te merken als bos of open water.
Onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem van 29 november 2011 (LJN BU7721) en van 6 december 2011 (LJN BU8358) overweegt de Rb. dat onder "geheel of nagenoeg geheel" 90 % of meer moet worden verstaan. Dat betekent dat de inrichting én het beheer van het perceel slechts beperkt, minder dan 10 %, mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur. Voor het antwoord op de vraag in welke mate de inrichting en het beheer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, is naar het oordeel van de Rb. van belang of, en in hoeverre, het perceel is ingericht en daadwerkelijk wordt gebruikt voor andere doeleinden dan behoud of ontwikkeling van natuur.
Gelet op de begripsbepalingen in de Waterschapswet en de Verordening geldt voor ongebouwde onroerende zaken het algemene begrip daarvan als hoofdregel en vormen natuurterreinen, als species van ongebouwde onroerende zaken, de uitzondering. Dit brengt mee dat op eiseres, die een beroep doet op die uitzondering, tegenover de betwisting door verweerder de last rust aannemelijk te maken dat zij van toepassing is.
De Rb. is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van het beheer van het perceel sprake is van natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de inrichting van het perceel geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. De Rb. acht voor dit oordeel redengevend dat eiseres zelf in de gronden van het beroep heeft aangegeven dat het perceel in de komende jaren verder zal worden ingericht als natuurterrein, met name door het omhoog brengen van de beekbodem van de aangrenzende Elsbeek en het aanbrengen van groepen struweel. Ook uit de drie foto’s in het Alterra-rapport kan een inrichting zoals hiervoor bedoeld niet worden afgeleid.
Nu noch het beheer, noch de inrichting geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, komt de Rb. tot de conclusie dat het perceel niet is aan te merken als natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening en dat verweerder het perceel terecht als "ongebouwd overig" heeft aangemerkt en het daarbij behorende tarief heeft gehanteerd.
Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Belastingkamer
Registratienummer: Awb 11/679
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland,
gevestigd te ‘s-Graveland,
eiseres,
gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen, advocaat te ’s-Gravenhage,
en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijke Belastingkantoor Oost Nederland (Lococensus),
verweerder,
gemachtigde: mr. P. van den Berg
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiseres voor het jaar 2009 voor onder meer perceel LNK00 D2250 aangeslagen in de watersysteemheffing ongebouwd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2011 de aanslag ten aanzien van voormeld perceel gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is bij brief van 15 maart 2011 beroep ingesteld.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 15 juni 2012, 31 augustus 2012
en 4 september 2012. Verweerder heeft op 30 juli 2012 een verweerschrift ingediend en dit verweer aangevuld bij brief van 30 augustus 2012.
Het beroep is op 13 september 2012 gevoegd met het beroep onder Awb 12/502 ter zitting behandeld. Met toestemming van partijen heeft de behandeling niet met gesloten deuren plaatsgevonden en zijn belangstellenden bij de zitting toegelaten. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en L. Bruinsma.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
2. De feiten
Eiseres is eigenaresse van het perceel, kadastraal bekend LNK00 sectie D nr. 2250, met een oppervlakte van 4.71.25 hectare (hierna: ha). Dit perceel is gelegen in het gebied van het Waterschap Regge en Dinkel en wordt beheerd volgens het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
3. Het geschil
In geschil is of verweerder voormeld perceel terecht als “ongebouwd overig” heeft aangemerkt en daarvoor het bijbehorende tarief heeft gehanteerd.
Eiseres heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat voormeld perceel als natuurterrein in de zin van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet dient te worden aangemerkt, zodat het lagere (natuur)tarief geldt.
Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het perceel niet als natuurterrein aangemerkt kan worden en dat de aanslag ten aanzien van voormeld perceel gehandhaafd dient te blijven. Bij het perceel grasland, waarin bepaalde natuurdoelen worden nagestreefd, zijn de beperkingen zodanig gering dat er nog steeds andere (agrarische) gebruiksmogelijkheden zijn. De natuurdoelen zijn vrij bescheiden en staan aan agrarisch (mede)gebruik niet in de weg.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen onder “natuurterreinen” verstaan onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare.
Ingevolge artikel 117 van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die:
(…)
b. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
c. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen;
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening op de watersysteemheffing waterschap Regge en Dinkel 2009 (hierna: de Verordening) wordt onder “natuurterreinen” verstaan ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één ha.
Onder “ongebouwde onroerende zaken” wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening verstaan ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn.
4.2 In de tekst van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet noch in de geschiedenis van de totstandkoming ervan is steun te vinden voor het betoog van eiseres
dat voor de uitleg van het begrip natuurterreinen aansluiting moet worden gezocht bij andere wetgeving, zoals de Wet op de belastingen van rechtsverkeer en het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet. Naar het oordeel van de rechtbank zal het begrip “natuurterrein” als bedoeld in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet in de specifieke context van de Waterschapswet moeten worden uitgelegd. De rechtbank wijst hierbij op de artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 601, nr. 3, blz. 25): “Er is niet gekozen voor een limitatieve opsomming van terreinen zoals bijvoorbeeld o.a. duinen en heidevelden. Een dergelijke opsomming kan immers nooit volledig zijn. Daarom wordt een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterrein voorgesteld.”
4.3 Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inrichting en het beheer van het perceel geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Niet in geschil is dat het perceel niet is aan te merken als bos of open water.
4.4 Onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem van 29 november 2011 (LJN BU7721) en van 6 december 2011 (LJN BU8358) overweegt de rechtbank dat onder “geheel of nagenoeg geheel” 90 % of meer moet worden verstaan. Dat betekent dat de inrichting én het beheer van het perceel slechts beperkt, minder dan 10 %, mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur. Voor het antwoord op de vraag in welke mate de inrichting en het beheer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, is naar het oordeel van de rechtbank van belang of, en in hoeverre, het perceel is ingericht en daadwerkelijk wordt gebruikt voor andere doeleinden dan behoud of ontwikkeling van natuur.
4.5 Gelet op de begripsbepalingen in de Waterschapswet en de Verordening geldt voor ongebouwde onroerende zaken het algemene begrip daarvan als hoofdregel en vormen natuurterreinen, als species van ongebouwde onroerende zaken, de uitzondering. Dit brengt mee dat op eiseres, die een beroep doet op die uitzondering, tegenover de betwisting door verweerder de last rust aannemelijk te maken dat zij van toepassing is.
4.6 Eiseres heeft aangevoerd dat zij het perceel in 1999 heeft verworven als regulier (weide)grasland, teneinde het te ontwikkelen tot Kruiden- en faunarijk grasland. Dit ontwikkelen duurt tot ongeveer 2012. In de overgangsperiode worden het beheer en het gebruik volledig gericht op de ontwikkeling van het natuurdoel. Daarbij gelden ten opzichte van het eerdere agrarische gebruik stevige beperkingen. Wanneer na verloop van een aantal jaren het doel bereikt is, zal overgegaan worden op regulier natuurbeheer gericht op instandhouding van het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland. Tijdens het overgangsbeheer vindt begrazing plaats, met maximaal 1,5 grootvee-eenheid (hierna: gve) tot en met juni en 3 gve daarna. Naast begrazing blijft bemesting in de overgangsperiode nodig, welke bemesting moet plaatsvinden met ruige stalmest tot maximaal 1,5 m³ per ha. Langs de randen van het perceel is struweel geplant en het raster is 10 meter teruggeplaatst. Tevens is de drainage onklaar gemaakt, zodat de waterhuishouding van het perceel is ingericht voor natuur in plaats van landbouw. Zonder drainage warmt de bodem in het voorjaar later op, waardoor de gewasgroei vertraagt en de kansen voor de flora en fauna passend bij het natuurdoel gunstig worden. Het verwijderen van de drainage draagt ook bij aan de waterberging in de bodem. Het perceel zal in de komende jaren verder worden ingericht als natuurterrein, met name door het omhoog brengen van de beekbodem van de aangrenzende Elsbeek, zodat ook het grondwaterpeil op het perceel zal stijgen, en door het aanbrengen van groepen struweel.
De jaarlijkse opbrengsten van het perceel bedragen € 670,40 aan beheersubsidies en € 204,98 aan pacht, dus in totaal € 875,38. De jaarlijkse kosten van het perceel bedragen exclusief waterschapslasten (€ 259,-- per ha x 4.55.50 ha =) € 1.179,75.
In het door eiseres overgelegde rapport van Alterra (onderdeel van Wageningen University & Research centre) van augustus 2012, dat ten behoeve van onder meer deze beroepsprocedure en op verzoek van het Bosschap is opgesteld, wordt tot de conclusie gekomen dat het beheer, de inrichting van het terrein en de terreinkenmerken, gezien ook de ontwikkelingsfase van het perceel, binnen het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland passen.
4.7 Ter onderbouwing van de stelling dat het beheer van het perceel niet voldoet aan het hierboven geschetste 90%-criterium, heeft verweerder een notitie van Tauw van 19 juli 2012 over de agrarische productiviteit van natuurterreinen overgelegd. Blijkens de inleiding van de notitie heeft Tauw onderzocht welke agrarische productiemogelijkheden er zijn binnen het kadastraal perceel LNK00 D2250, waarop het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland van toepassing is. Tauw acht een minimale agrarische productie van 38 % op dit perceel mogelijk in de beschouwde fase van overgangsbeheer.
4.8 Mede gelet op voormelde notitie van Tauw is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van het beheer van het perceel sprake is van natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening. Waar Tauw aangeeft dat de mogelijkheden voor agrarische productiviteit binnen het beheertype met 38 % ruimschoots groter zijn dan 10 % van de productiviteit bij normaal agrarisch gebruik, geeft het rapport van Alterra over deze mogelijkheden geen uitsluitsel. Alterra komt weliswaar tot de conclusie dat de inrichting en het beheer van het perceel binnen het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland passen, maar geeft - anders dan Tauw - geen invulling aan het begrip “geheel of nagenoeg geheel” zoals bedoeld in voormelde uitspraken van het Gerechtshof Arnhem.
4.9 Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de inrichting van het perceel geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. De rechtbank acht voor dit oordeel redengevend dat eiseres zelf in de gronden van het beroep heeft aangegeven dat het perceel in de komende jaren verder zal worden ingericht als natuurterrein, met name door het omhoog brengen van de beekbodem van de aangrenzende Elsbeek en het aanbrengen van groepen struweel. Ook uit de drie foto’s in het Alterra-rapport kan een inrichting zoals hiervoor bedoeld niet worden afgeleid.
4.10 Nu noch het beheer, noch de inrichting geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, komt de rechtbank tot de conclusie dat het perceel niet is aan te merken als natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening en dat verweerder het perceel terecht als “ongebouwd overig” heeft aangemerkt en het daarbij behorende tarief heeft gehanteerd.
4.11Het beroep is ongegrond.
5.Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter, mr. W.F. Bijloo en mr. A. Oosterveld, rechters, en door de voorzitter en H. Blekkenhorst als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: