Rechtbank Zutphen, 24-10-2012, BY1105, 12/836 en 12/978 WOZ
Rechtbank Zutphen, 24-10-2012, BY1105, 12/836 en 12/978 WOZ
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zutphen
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2012
- Datum publicatie
- 24 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBZUT:2012:BY1105
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:CA1816, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/836 en 12/978 WOZ
Inhoudsindicatie
Eiser, die ponyfokker is, doet een geslaagd beroep op de cultuurgrondvrijstelling. De rechtbank stelt de waarden van de weidegronden op nihil.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nrs.: 12/836 en 12/978 WOZ
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oldebroek
verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), met dagtekening 31 maart 2012 en aanslagnummer 94440 de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres1], weiland naast en [adres2], weiland [adres3] (hierna: de objecten) voor het belastingjaar 2012 en per waardepeildatum 1 januari 2011 vastgesteld op € 199.000 en € 47.000. Bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de vastgestelde waarden gehandhaafd.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 oktober 2012, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].
2. Overwegingen
2.1 In geschil is de door verweerder vastgestelde waarde van de objecten. Het betreft twee weilanden, waarvan de oppervlakte niet in geschil is. Eiser, die bedrijfsmatig pony’s (op)fokt, heeft de weilanden in gebruik.
2.2 Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
In artikel 2, eerste lid, onderdel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (hierna: de Uitvoeringsregeling) is bepaald dat bij het vaststellen van de waarde buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen (hierna: de cultuurgrondvrijstelling).
In het tweede lid is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder landbouw wordt verstaan landbouw in de zin van artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 7:312 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat onder landbouw wordt verstaan, steeds voor zover bedrijfsmatig uitgeoefend: akkerbouw; weidebouw; veehouderij; pluimveehouderij; tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen; de teelt van griendhout en riet; elke andere tak van bodemcultuur, met uitzondering van de bosbouw.
2.2.1 Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 1980 (nr. 19 613, BNB 1980/90 en LJN AX0070) volgt, voor zover van belang, dat van “ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond” alleen sprake is, wanneer met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid aan het maatschappelijk productieproces wordt deelgenomen met het oogmerk om daarmee winst te maken.
2.3 Volgens eiser zijn de objecten ten onrechte niet onder de cultuurgrondvrijstelling gebracht.
2.4 Verweerder stelt zich met verwijzing naar het arrest van 26 augustus 1998
(LJN AA2531) van de Hoge Raad op het standpunt dat de objecten die eiser in gebruik heeft niet vallen onder de cultuurgrondvrijstelling, omdat eiser een ponyfokkerij heeft. Volgens verweerder is het opfokken, africhten, trainen en houden van bijvoorbeeld paarden voor de hippische sport geen landbouwbedrijf.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op de cultuurgrondvrijstelling. Nog daargelaten de vraag of het bedrijfsmatig fokken en houden van paarden of pony’s niet reeds als “landbouw” in de zin van de – sinds 1 september 2007 vervallen – Pachtwet (thans: artikel 7:312 BW) moet worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat eiser bedrijfsmatig pony’s (op)fokt en dat eiser in beroep – onweersproken – naar voren heeft gebracht dat zijn fokkerij ruim veertig fokmerries telt met daarbij nog op te fokken jonge pony’s en dat eiser de objecten, waarop een agrarische bestemming rust, gebruikt om die pony’s daarop te laten lopen en te grazen. Voorts heeft eiser ter zitting
– onweersproken gelaten door verweerder – naar voren gebracht dat de pony’s leven van het gras van de objecten en dat zij niet worden bijgevoerd. Hiermee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij de objecten, bezien in samenhang met zijn fokkerij, bedrijfsmatig exploiteert in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdel a, van de Uitvoeringsregeling, zodat die objecten buiten de WOZ-waardering dienen te worden gelaten. De waarde van de objecten moet worden vastgesteld op nihil.
2.5.1 Het door verweerder ingeroepen arrest van 26 augustus 1998 van de Hoge Raad noopt niet tot een ander oordeel, reeds nu dat arrest betrekking heeft op de heffing van inkomstenbelasting (landbouwvrijstelling) en niet op de specifieke uitleg van het begrip landbouw in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling.
2.6 Het beroep is gegrond. Niet is gebleken van proceskosten die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarden van de objecten tot nihil;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.