Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, CA1816, 12/00681 en 12/00682

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-05-2013, CA1816, 12/00681 en 12/00682

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 mei 2013
Datum publicatie
3 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA1816
Formele relaties
Zaaknummer
12/00681 en 12/00682

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Toepassing cultuurgrondvrijstelling. Laten begrazen van weilanden door pony’s valt onder begrip ‘veehouderij’.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 12/00681 en 12/00682

uitspraakdatum: 22 mei 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Oldebroek (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 oktober 2012, nummers 12/836 en 12/978 WOZ

in de gedingen tussen X te Z (hierna: belanghebbende)

en de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de objecten, plaatselijk bekend als a-straat 1, weiland naast en b-straat 2, weiland, c-straat (hierna: de onroerende zaken) voor het jaar 2012 vastgesteld op respectievelijk € 199.000 en € 47.000.

1.2 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 19 april 2012 de vastgestelde waarden gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen met nummers 12/836 en 12/978 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de waarden van onroerende zaken verminderd tot nihil.

1.4 De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de heffingsambtenaar.

1.7 Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt die aan deze uitspraak zijn gehecht.

2. De vaststaande feiten

Belanghebbende exploiteert op bedrijfsmatige wijze een (op)fokbedrijf van Welsh pony's. Op het bedrijf zijn fokmerries en fokhengsten aanwezig, alsmede veulentjes (als "product"). Van de mannelijke veulentjes wordt een aantal gehouden om (later) als fokhengst in te zetten, de rest gaat naar de slacht. Ook "uitgefokte" dieren gaan naar de slacht; in het dierenpaspoort staat niet de aantekening "niet bestemd voor de slacht”, zodat ze geschikt blijven voor (menselijke) consumptie. Binnen het bedrijf vinden geen manegeactiviteiten plaats. Opgefokte veulentjes worden vooral verkocht aan andere fokkerijen van (stamboek) Welsh pony's, die op hun beurt vooral weer hun "productie" verkopen aan personen die Welsh pony's als hobbydieren houden. Het bedrijf heeft verschillende percelen weiland in gebruik, waaronder de onroerende zaken. De pony’s rouleren zodanig over deze weilanden dat te allen tijde een gedeelte van deze weilanden braak ligt ten einde het gras te laten groeien en een gedeelte wordt begraasd door de pony’s. Alle weilanden worden minimaal eenmaal per jaar gemaaid. De opbrengst van het maaien wordt ingezet om de pony’s die (in de winter) op stal staan (bij) te voeren.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is enkel de vraag of de waarde van de onroerende zaken buiten aanmerking moet worden gelaten omdat sprake is van ten behoeve van de landbouw geëxploiteerde cultuurgrond. Niet in geschil is dat sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van de onroerende zaken.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het gebruik dat wordt gemaakt van de onroerende zaken maakt dat sprake is van landbouw, hetgeen de heffingsambtenaar betwist.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van de beroepen. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 In artikel 18, vierde lid van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) is bepaald dat bij ministeriële regeling de waarde van bepaalde (onderdelen van) onroerende zaken buiten aanmerking wordt gelaten. In artikel 2 van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken is bepaald dat buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat onder het begrip landbouw wordt verstaan landbouw in de zin van artikel 7:312, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 7:312, van het BW is de opvolger van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Pachtwet.

4.2 Naar het oordeel van het Hof is tussen partijen terecht niet in geschil dat het begrip landbouw als hiervoor omschreven mede omvat veehouderij en weidebouw. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het begrip veehouderij mede omvat het laten begrazen van weilanden door pony’s.

4.3 Naar het oordeel van het Hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Het Hof verwijst voor dit oordeel naar jurisprudentie van de binnen dit Hof zetelende Pachtkamer. Hierin is onder meer beslist dat een veehouderij die als doel heeft uitsluitend met het vee te fokken (het betrof in casu een paardenfokkerij) landbouw oplevert in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Pachtwet (Hof Arnhem, 24 februari 1964, P. 1964, 257). Verder is beslist dat het weiden van pony’s landbouw is in de zin van datzelfde artikel (Hof Arnhem, 11 november 1963, NJ 1964, 257). Verder is terecht niet in geschil dat het maaien van weilanden om hooi (als veevoer) te verkrijgen eveneens landbouw (weidebouw) is in de zin van artikel 7:312, van het BW, zodat dit gebruik van de weilanden niet kan afdoen aan voormeld oordeel.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

6. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verstaat dat van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 466 wordt geheven zodra deze uitspraak onherroepelijk zal zijn geworden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 22 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.