Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1613, AWB-11_3918
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1613, AWB-11_3918
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 februari 2013
- Datum publicatie
- 16 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:1613
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:1207, Overig
- Zaaknummer
- AWB-11_3918
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/3918 tot en met 11/3929
Uitspraakdatum: 20 februari 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
11/5511
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen (hierna: aanslagen) Inkomstenbelasting/ Premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en Vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd, waarbij alsmede bedragen aan heffingsrente zijn vastgesteld:
Belasting |
Belastingjaar |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Procedure- nummer |
IB/PVV |
1997 |
[aanslagnummer].H77 |
31-08-2010 |
11/3918 |
IB/PVV |
1998 |
[aanslagnummer].H87 |
31-08-2010 |
11/3919 |
IB/PVV |
1999 |
[aanslagnummer].H98 |
31-08-2010 |
11/3921 |
IB/PVV |
2000 |
[aanslagnummer].H07 |
31-08-2010 |
11/3923 |
IB/PVV |
2001 |
[aanslagnummer].H17 |
31-08-2010 |
11/3925 |
IB/PVV |
2002 |
[aanslagnummer].H27 |
31-08-2010 |
11/3926 |
IB/PVV |
2003 |
[aanslagnummer].H37 |
31-08-2010 |
11/3927 |
IB/PVV |
2004 |
[aanslagnummer].H47 |
31-08-2010 |
11/3928 |
IB/PVV |
2005 |
[aanslagnummer].H57 |
31-08-2010 |
11/3929 |
VB |
1998 |
[aanslagnummer].K87 |
31-08-2010 |
11/3920 |
VB |
1999 |
[aanslagnummer].K97 |
31-08-2010 |
11/3922 |
VB |
2000 |
[aanslagnummer].K07 |
31-08-2010 |
11/3924 |
Belanghebbende heeft bij brieven van 28 september 2010 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar van 7 juli 2011 de aanslagen IB/PVV en VB gehandhaafd, met uitzondering van de aanslag IB/PVV over het jaar 1999.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 juli 2011, ontvangen bij de rechtbank op 25 juli 2011, beroep ingesteld en heeft zij verzocht om uitstel van zes weken tot het indienen van de gronden van het beroep. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na op verzoek van 19 oktober 2011, daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld bij brief van 31 oktober 2011, schriftelijk op 11 november 2011 gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd bij brief van 7 december 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, bijgestaan door haar partner [A] en haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht en namens de inspecteur [verweerder]. Tijdens de zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 11/3918 t/m 11/3929.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en heeft een schriftelijke uitspraak aangekondigd op 20 februari 2013.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende heeft in haar brief van 28 september 2009 verklaard dat zij over buitenlands vermogen beschikt dat zij tot op die datum niet in haar aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna VB) had aangegeven. Belanghebbende heeft aangegeven gebruik te willen maken van de inkeerregeling in de zin van artikel 67n van de AWR. Voorts heeft zij een groot aantal bankafschriften van bankrekeningen bij de Fintro Bank (nr. [rekeningnummer 1]), UBS AG (nr. [rekeningnummer 2]), Fortis Bank en de Dresdner Bank Lux SA (nr. [rekeningnummer 3]) aan de inspecteur overgelegd.
Naar aanleiding van voormelde brief heeft de inspecteur op 20 oktober 2009 een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd met het verzoek meer informatie te verschaffen met betrekking tot de buitenlandse bankrekeningen van de Fintro Bank, de UBS AG en de Dresdner Bank. In de vragenbrief worden onder andere vragen gesteld met betrekking tot de opening van de bankrekening, de herkomst van de bedragen, de stortingen op, overmakingen naar en opnamen van de bankrekeningen. Voorts heeft de inspecteur verzocht om een specificatie van de jaarlijks ontvangen rente dan wel opbrengst, een opgave van het eindsaldo op de rekeningen en om een afschrift van het openingsformulier van de betreffende bankrekeningen.
Na het uitblijven van een reactie van belanghebbende, heeft de inspecteur op 27 november 2009 een herinnering gestuurd, met het verzoek aan belanghebbende om alsnog voor 5 december 2009 te reageren.
Op 8 december 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende een reactie gestuurd waarin hij aangeeft de vragenbrief niet te hebben ontvangen. Voorts verzoekt hij om uitstel met betrekking tot het overleggen van de verzochte informatie omdat belanghebbende is geopereerd aan haar kaak. In zijn reactie geeft gemachtige verder aan dat de in 1994 overleden echtgenoot van belanghebbende, [B], de bankrekeningen heeft geopend, zodat belanghebbende niet beschikt over de gevraagde openingsformulieren van de bankrekeningen. De bankafschriften van de banktegoeden per 31 december van elk jaar, de valuta van de bankrekeningen, alsmede de specificaties van de rente zijn, aldus gemachtigde, reeds in het bezit van de inspecteur.
Met dagtekening 13 december 2009 verklaart de gemachtigde van belanghebbende zich schriftelijk akkoord met betrekking tot overschrijding van de navorderingstermijnen van de navorderingaanslagen IB/PVV 1997 en 2004 en VB 1998.
Op 24 februari 2010 heeft de inspecteur nogmaals een herinnering gestuurd naar belanghebbende met het verzoek om nadere informatie.
Bij brief van 23 februari 2010 heeft belanghebbende verklaard dat zij pas vanaf 1999 op de hoogte was van de buitenlandse bankrekeningen, nadat zij de kluis van haar overleden echtgenoot met behulp van een slotenmaker had geopend. In deze kluis trof zij de afschriften van de buitenlandse bankrekeningen aan, evenals een bankrekening bij de KBC Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 4]. Belanghebbende heeft van deze bankrekening een afschrift van 27 juni 2002 overgelegd waarop een saldo staat vermeld van € 75.925. Deze bankrekening heeft zij in juni 2002 gesloten door opname in contanten. De contanten zijn vervolgens door haar op de Fintro bankrekening met nummer [rekeningnummer 5] gestort. Daarnaast heeft zij pandbrieven aan toonder aangetroffen in de kluis die zij omstreeks 1999 heeft afgestort bij de Dresdner Bank te Luxemburg. Jaarlijks heeft zij vanaf 1999 bedragen ter grootte van € 10.000 à € 20.000 opgenomen voor consumptieve doeleinden.
Bij brief van 3 maart 2010 heeft de gemachtigde aangegeven dat hij voor aanvullende informatie een afspraak wil maken met de inspecteur.
Bij brief van 18 maart 2010 heeft de inspecteur op basis van de informatie waarover hij op dat moment beschikte een voorlopige berekening gemaakt van de verschuldigde inkomstenbelasting, vermogensbelasting en heffingsrente over de periode 1997 tot en met 2005. De inspecteur heeft in deze brief aangegeven dat de informatie niet volledig is.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2010 gereageerd op de berekening van de inspecteur.
Op 4 mei 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de gemachtigde en de inspecteur. Naar aanleiding van deze bespreking is afgesproken dat belanghebbende het rendement van de bankrekeningen in Zwitserland en in België zal gaan opvragen bij de betreffende banken.
Bij brief van 20 mei 2010 heeft belanghebbende een brief van de Fintro Bank, overgelegd waarin de volgende algemene rentetarieven over de jaren 1997 tot en met 2000 staan vermeld:
per 1997 1998 1999 2000
1/3 2,80% 3,30% 2,75% 3,70%
1/5 3,00% 3,40% 2,40% 4,20% (per1/6)
1/12 3,50% 3,15% 3,30% 4,50%.
Voorts heeft zij een brief van de UBS AG overgelegd, waarin de bank aangeeft hoeveel rente belanghebbende op de bankrekeningnummers [rekeningnummer 2] en
[rekeningnummer 2-1] heeft ontvangen.
Met betrekking tot de eerste bankrekening bedroeg de ontvangen rente vanaf:
15/10/1998 1,5%
01/02/1999 1,25%
01/05/1999 1,0%
01/04/2000 1,25%
01/08/2000 1,50%
01/07/2001 1,25%.
De ontvangen rente van de tweede bankrekening bedroeg vanaf:
11/10/2000 2,50% en vanaf:
01/06/2002 2,00%.
Op 7 juni 2010 hebben belanghebbende en gemachtigde een bespreking gevoerd met de inspecteur. De inspecteur heeft belanghebbende daarbij verzocht om de saldi van het banktegoed bij de Dresdner Bank te Luxemburg per 1 januari 2004 en 2005 op te vragen, aangezien de opgegeven saldi onwaarschijnlijk laag zijn ten opzichte van de saldi over de jaren 2003 en 2006.
Bij brief van 10 juni 2010 heeft belanghebbende verklaard dat de banksaldi per 1/1/2004 en per 1/1/ 2005 op de bankrekening van de Dresdner Bank te Luxemburg € 596.968 ( € 465.394 + € 131.574) respectievelijk € 611.206 (€ 476.038 + € 135.168) bedragen. Voorts is in deze brief door belanghebbende voorgesteld om voor het vermogen in België voor de jaren voor 2001 uit te gaan van een rendement van 3%.
De inspecteur heeft bij brief van 15 juni 2010 aangegeven dat hij niet akkoord gaat met het voorstel van belanghebbende.
Op 22 juli 2010 is telefonisch met de gemachtigde van belanghebbende afgesproken dat over de jaren 1997 tot en met 2000 afzonderlijke navorderingsaanslagen zullen worden opgelegd en voor de jaren 2001 tot en met 2007 een vaststellingsovereenkomst zal worden gesloten, omdat deze jaren verder niet meer in geschil zijn.
Bij brief van 28 juli 2010 heeft de inspecteur de correcties over de jaren 1997 tot en met 2000 aangekondigd en heeft hij een concept vaststellingsovereenkomst over de jaren 2001 tot en met 2007 meegestuurd.
Met dagtekening 31 augustus 2010 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2005 en VB 1998 tot en met 2000 opgelegd.
Belanghebbende heeft bij brief van 28 september 2010 bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslagen. Bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2011 heeft de inspecteur de aanslagen gehandhaafd, met uitzondering van de aanslag IB/PVV 1999. Over dit jaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen van f 433.530 verlaagd tot f 325.994 en is de aanslag verminderd tot f 98.666.
3 Geschil
In geschil is of de aanslagen terecht en elk op het juiste bedrag zijn vastgesteld.
Meer in het bijzonder is geschil het antwoord op de volgende vragen:
-
Zijn de aanslagen IB/PVV 1997 tot en met 2004 en VB 1998 tot en met 2000 met onvoldoende voortvarendheid opgelegd en dienen zij om die reden te worden vernietigd?
-
Heeft belanghebbende over de jaren 1997 tot en met 2005 een juiste aangifte IB/PVV en VB ingediend, zodat geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast?
-
Is het rendement van 6% over het saldo van de KBC- bankrekening over de jaren 1997 tot en met 2000 te hoog vastgesteld? Tussen partijen is niet in geschil dat voor deze jaren van een saldo van € 75.925 (2002) kan worden uitgegaan.
-
Komt belanghebbende in aanmerking voor een immateriële schadevergoeding?
Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Tussen partijen is de hoogte van het in aanmerking genomen bedrag aan couponrente over het jaar 1999 van Dresdner Bank Lux SA niet meer in geschil, nu ter zitting is gebleken dat in dit bedrag zit begrepen de ontvangen couponrente over 1997 en 1998.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de aanslagen 1997 tot en met 2005 en tot betaling van een immateriële schadevergoeding. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.