Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:3290, AWB-12_5688
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:3290, AWB-12_5688
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 mei 2013
- Datum publicatie
- 7 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:3290
- Zaaknummer
- AWB-12_5688
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
De rechtbank gelooft niet dat belanghebbende de aanslag en aanmaning niet heeft ontvangen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/5688
Uitspraak van 3 mei 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ambtenaar belast met de invordering van de gemeente Tilburg,
de invorderingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de invorderingsambtenaar van 15 oktober 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de kosten die aan hem in rekening zijn gebracht bij de aanmaning en bij het dwangbevel met bevel tot betaling van de aanslagen gemeentelijke belastingen 2012 (vorderingnummer [vorderingnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Tilburg, en namens de invorderingsambtenaar, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het de aanmaningskosten betreft;
- -
-
vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de aanmaningskosten;
- -
-
verklaart het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
2 Gronden
Met dagtekening 29 februari 2012 zijn aan belanghebbende op één biljet aanslagen gemeentelijke belastingen 2012 opgelegd. Wegens het uitblijven van betaling is aan belanghebbende op 27 juli 2012 een aanmaning verzonden. De daarop vermelde kosten van de aanmaning waren € 15.
De invorderingsambtenaar heeft op 7 september 2012 een dwangbevel met bevel tot betaling uitgevaardigd inzake de betaling van de aanslagen gemeentelijke belastingen 2012. Daarbij is aan belanghebbende € 20 rente en € 353 aan kosten van betekening in rekening gebracht. Na verzending van het dwangbevel is aan belanghebbende een laatste schrijven voor beslaglegging verzonden. Voordat de beslaglegging zou plaatsvinden, heeft de deurwaarder op 2 oktober 2012 telefonisch contact met belanghebbende, waarna belanghebbende het belastingbedrag op de aanslagen heeft betaald.
Het aanslagbiljet, de aanmaning en het dwangbevel zijn geadresseerd aan belanghebbende, [adres] te [woonplaats].
In geschil is of de invorderingsambtenaar terecht de kosten van aanmaning en betekening aan belanghebbende in rekening heeft gebracht.
Voor het in rekening brengen van betekeningskosten geldt als voorwaarde dat de belastingschuldige in de gelegenheid is geweest om kennis te nemen van zijn belastingschuld en in de gelegenheid is geweest deze te voldoen (vgl. Hoge Raad van 21 oktober 2005, nr. 40468, LJN AS5040).
Ingevolge artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) maant de ontvanger de belastingschuldige, die een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen. Indien de belastingschuldige na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel (artikel 12 IW 1990).
In beginsel moet de invorderingsambtenaar aannemelijk maken dat het aanslagbiljet en de aanmaning belanghebbende hebben bereikt. Verzending per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding op het in 2.3. vermelde adres. Om dit vermoeden te ontzenuwen, is voldoende dat op grond van hetgeen belanghebbende aanvoert, ontvangst of aanbieding van het aanslagbiljet en/of de aanmaning redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Indien dit het geval is, bijvoorbeeld op grond van een geloofwaardige ontkenning door belanghebbende dat het aanslagbiljet en/of de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden, moet de invorderingsambtenaar nader bewijs leveren. Als niet aannemelijk wordt dat het aanslagbiljet en/of de aanmaning belanghebbende heeft bereikt, ligt het vervolgens op de weg van de invorderingsambtenaar aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden.
Belanghebbende heeft de feitelijke postbezorging van het aanslagbiljet en de aanmaning tot betaling betwist en gesteld dat het algemeen bekend is dat de postbezorging door Post NL onbetrouwbaar is. Ter staving van die stelling heeft hij klachten van derden, Kamervragen en krantenartikelen overgelegd.
De invorderingsambtenaar heeft daartegenover aangevoerd dat er naast het aanslagbiljet van belanghebbende nog 10 aanslagbiljetten, gedagtekend 29 februari 2012, zijn verzonden ten name van de overige belastingplichtigen in de Delmerweg te Tilburg. Deze 10 aanslagbiljetten zijn allemaal tijdig betaald. Dit betekent dat ook al die aanslagbiljetten zijn ontvangen en dat alleen het aanslagbiljet van belanghebbende niet zou zijn aangekomen, aldus de invorderingsambtenaar. Daarnaast heeft hij onderzoek verricht naar het betalingsgedrag van belanghebbende. Hieruit is gebleken dat in de periode 2007 tot en met 2011 geen enkele aanslag voor de vervaltermijn is betaald doch dat betaling steeds pas geschiedde na aanmaning of uitreiking van een dwangbevel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de invorderingsambtenaar met al hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat het aanslagbiljet belanghebbende heeft bereikt. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat de aanmaning belanghebbende heeft bereikt en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dat dan anders zou liggen bij het dwangbevel. De stelling van belanghebbende dat hij geen van deze stukken heeft ontvangen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank heeft bij dit oordeel mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat belanghebbende in het algemeen bij de betaling van gemeentelijke heffingen wacht op het dwangbevel en heeft geen reden om aan te nemen dat de situatie in 2012 afweek van die in voorgaande jaren. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de enkele ontkenning van belanghebbende dat hij de stukken heeft ontvangen, onvoldoende. De kosten zijn dan terecht aan belanghebbende in rekening gebracht.
Er van uitgaande dat de kosten van de aanmaning reeds op 27 juli 2012 aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, is het op 2 oktober 2012 ingediende bezwaarschrift in zoverre te laat ingediend. Niet is geloofwaardig gesteld of anderszins gebleken dat belanghebbende ter zake niet in verzuim was. De invorderingsambtenaar had het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het is niet zo dat een nieuwe termijn voor bezwaar gaat lopen doordat ditzelfde bedrag is vermeld op het dwangbevel. Dat betekent dat de uitspraak in zoverre wordt vernietigd
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard voor zover het de aanmaningskosten betreft en ongegrond voor het overige.
Nu de uitspraak gedeeltelijk wordt vernietigd op grond van een door de rechtbank ambtshalve bijgebrachte grond en dit er niet toe leidt dat belanghebbende materieel in het gelijk wordt gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan op 3 mei 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.