Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5424, AWB-13_789

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5424, AWB-13_789

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 juli 2013
Datum publicatie
27 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:5424
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_789
Relevante informatie
Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01]

Inhoudsindicatie

De staatssecretaris heeft het verzoek van belanghebbende in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur afgewezen, onder verwijzing naar de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de AWR. Gelet op het bepaalde in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 april 2010, LJN BM1041, is de rechtbank van oordeel dat hiertegen uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/789

uitspraak van 18 juli 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de Staatssecretaris van Financiën,

de staatssecretaris.

13/789

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de Staatssecretaris van Financiën van 16 december 2012 op de afwijzende beslissing op het verzoek van belanghebbende in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2013 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart zich onbevoegd;

-

gelast de griffier om aan belanghebbende het griffierecht van € 42 terug te betalen.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft aan de staatssecretaris een verzoek gedaan in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB-verzoek). De staatssecretaris heeft het WOB-verzoek afgewezen, waarbij hij een beroep heeft gedaan op de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de AWR.

2.2.

Het bezwaar tegen deze afwijzende beslissing heeft de staatssecretaris op

16 december 2011 afgewezen. Bij de uitspraak op bezwaar zijn twee rechtsmiddelverwijzingen opgenomen. Volgens de eerste rechtsmiddelverwijzing diende belanghebbende beroep in te stellen bij de rechtbank Breda, sector bestuursrecht, voor zover belanghebbende het niet eens zou zijn met de beslissing het WOB-verzoek te toetsen aan artikel 67 van de AWR. Ten aanzien van de toepassing van de uitzonderingsgrond op basis van de WOB diende belanghebbende volgens de tweede rechtsmiddelverwijzing beroep in te stellen bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector bestuursrecht.

2.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector bestuursrecht. De meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft geconcludeerd dat zij niet bevoegd is te beslissen op het door verweerder ingenomen standpunt over de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de AWR. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft daarvoor verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 april 2010 (LJN BM1041). Het beroepschrift is vervolgens met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de belastingrechter van de rechtbank Breda.

2.4.

In de bovengenoemde uitspraak van de ABRvS overweegt de ABRvS het volgende:

“2.4. Uit het bovenstaande volgt dat met de wijziging is beoogd te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou kunnen worden gedaan aan de goede werking van onder meer artikel 67 van de Awr. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat artikel 67 van de Awr, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2008 luidt, een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter is die prevaleert boven de Wob en dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft getoetst aan artikel 67 van de Awr.

2.5.

Ambtshalve overweegt de Afdeling dat tegen het op grond van artikel 67 van de Awr genomen besluit van de staatssecretaris ingevolge de in artikel 26, eerste lid, van de Awr, gelezen in verbinding met de artikelen 27, 27h, eerste lid, en 28, eerste lid, van die wet neergelegde, van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb afwijkende, bijzondere competentie van de belastingrechter, geen beroep openstond bij de rechtbank Utrecht, zodat deze rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren van het door [appellant] ingestelde beroep kennis te nemen. Nu gelet op het in artikel 26, eerste lid, van de Awr neergelegde gesloten stelsel evenmin beroep openstaat bij de belastingrechter, stelt de Afdeling gelet op artikel 8:71 van de Awb vast dat ter zake van het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.”

Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank tegen het niet verstrekken van stukken op grond van artikel 67 van de AWR uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. De rechtbank verklaart zich derhalve onbevoegd.

2.5.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel ziet de rechtbank aanleiding het griffierecht te vergoeden, aangezien het niet aan belanghebbende is te wijten dat bij een onbevoegde instantie beroep is ingesteld.

Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2013 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.