Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5815, AWB-12_2960
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5815, AWB-12_2960
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 juli 2013
- Datum publicatie
- 5 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:5815
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:3322, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-12_2960
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende met de verkoop van appartementsrechten winst uit onderneming heeft gerealiseerd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur op grond van de in de aangifte verwerkte kapitaalstorting van € 1.046.279, de afname van de schuld in box 3 met meer dan € 100.000, de gelijkblijvende bezitting in box 3, en het aangegeven verlies uit onderneming van ruim € 60.000, in redelijkheid had moeten twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Door de aanslag desondanks, zonder nader onderzoek op dit punt, conform aangifte op te leggen heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van kwade trouw bij belanghebbende en zijn adviseur. Derhalve mocht de inspecteur niet navorderen op grond van artikel 16, lid 1, van de AWR en is het beroep gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/2960
uitspraak van 4 juli 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H.67) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 809.199 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.172. Daarbij is bij beschikking heffingsrente vastgesteld van € 80.696.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 659.199 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.172 en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente verminderd tot € 65.343.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 29 juni 2012, ontvangen bij de rechtbank op 2 juli 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan DRV Accountants en Adviseurs te Roosendaal, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
Belanghebbende heeft ter zitting exemplaren van een brief gericht aan de rechtbank overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank heeft een leespauze ingelast. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak aan partijen zal worden verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Bij notariële akte van [datum] 1999 heeft belanghebbende voor een koopprijs van fl. 855.000 (+ fl. 175.000 voor inventaris) geleverd gekregen:
“het recht van ondererfpacht (…) van een perceel grond met de rechten van de daarop staande opstallen zijnde het restaurant met aangebouwde bungalow en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres] [plaats], (…);
(…), door koper te gebruiken als restaurant, met de daarbij behorende zaken.”
Belanghebbende heeft in het geleverde als ondernemer voor de inkomstenbelasting een restaurant geëxploiteerd. Hij heeft in 1999 het geleverde als geheel tot zijn ondernemingsvermogen gerekend en de volledige koopsom op de balans van zijn onderneming geactiveerd.
Belanghebbende heeft op 27 november 2003 een aanvraag gedaan voor een bouwvergunning om op het perceel op te richten een ‘apartementengebouw, hotelkamers, nevenruimten’ en om het bestaande restaurant te vergroten. In de aanvraag omschreef belanghebbende het huidige gebruik als ‘restaurant, woning en terras (p-terrein)’ en het gebruik na uitvoering van de werkzaamheden als ‘restaurant, hotel, apartem. gebouw, terras’. In 2004 is een bouwvergunning afgegeven en heeft belanghebbende toestemming gekregen om het perceel te splitsen in appartementsrechten.
In het jaar 2003 zijn aan belanghebbende in verband met de geplande bouw voorbereidingskosten in rekening gebracht. In het jaar 2004 heeft belanghebbende ten behoeve van de nieuwbouw het ondererfpachtrecht gekocht van een aangrenzende strook grond. De adviseur van belanghebbende heeft de hiermee samenhangende (gecumuleerde) kosten in de aangiften IB/PVV 2003 en 2004 opgenomen als waarde in box 3 van ‘[appartement] (in aanbouw)’. Ultimo 2004 is een waarde van € 121.290 aangegeven. De samenhangende ‘lening ivm [appartement]’ is als schuld in box 3 verwerkt.
Bij overeenkomst van [datum] 2006 heeft belanghebbende voor € 1.100.000 exclusief omzetbelasting aan [A BV] verkocht 31 appartementsrechten aan de [adres] te [plaats]. De omschrijving per appartementsrecht is als volgt:
“het appartementsrecht rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de (…), plaatselijk bekend [adres] te [plaats], kadastraal bekend (…)
uitmakende het (…)/drieduizend tweehonderdzesenzeventigste aandeel in het recht van ondererfpachtrecht op voormelde percelen grond met de daarop staande opstallen;”
In deze overeenkomst staat voorts:
“Welke percelen in opdracht en voor rekening van verkoper – vóór de hierna genoemde datum van juridische levering – worden gesplitst in appartementsrechten en waarvan een deel van de zich daarop bevindende opstallen – vóór de hierna genoemde datum van juridische levering – zullen worden gesloopt;
(…)
Koper is voornemens het registergoed – na splitsing in appartementsrechten en sloop en nieuwbouw – als volgt te gebruiken: als 16 appartementen, met bijbehorende parkeerplaatsen voor recreatief gebruik.”
Onder de bijzondere bepalingen is in de overeenkomst opgenomen:
“Overdracht project
1. Verkoper draagt het verkochte als project over aan koper, derhalve inclusief alle rechten en verplichtingen ter zake de bouw van het appartementencomplex, waaronder begrepen de bouwvergunning, gedateerd 3 februari 2004 (2002/12191), de bouwtekeningen, de bodemrapporten en alles wat verder in de ruimste zin hiertoe gerekend kan worden. (…)”
In de notariële leveringsakte van [datum] 2006 staat onder meer:
“(…) Vervolgens zijn gemelde kadastrale percelen bij akte, op heden voor mij, notaris verleden, gesplitst in appartementsrechten (…).”
De levering van de appartementsrechten heeft plaatsgevonden conform het in punt 2.5 vermelde.
De adviseur van belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2006 voor hem verzorgd en ingediend in maart 2008. Het aangegeven belastbaar bedrag uit werk en woning bedraagt -/- € 69.476, bestaande uit winst uit onderneming (-/- € 60.639) verminderd met zelfstandigenaftrek (€ 8.885). In de aangifte is opgenomen ‘stortingen van kapitaal, vermogenssprong in boekjaar’ tot een bedrag van € 1.046.279. Verder is in deze aangifte onder meer vermeld:
1 januari 2006 31 december 2006
- -
-
ondernemingsvermogen -/- € 532.526 € 258.420
- -
-
bedrijfsgebouwen € 248.728 € 339.291
- -
-
banktegoeden € 1.818 € 251.609
- -
-
schulden aan kredietinstellingen € 734.249 € 292.667
Onder belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is in de aangifte IB/PVV 2006 opgenomen:
1 januari 2006 31 december 2006
Bezittingen
- [appartement](in aanbouw) € 121.290 € 121.290
Schulden
- Lening ivm [appartement] (619) afgelost € 110.570 € 0
De aangifte is individueel afgedaan. De aanslag is opgelegd conform aangifte.
Nadien, bij brief van 21 oktober 2009 aan de adviseur van belanghebbende, heeft de inspecteur enkele vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2006.
In zijn brief van 20 april 2011 heeft de ‘contactambtenaar AWR’ aan belanghebbende geschreven:
“Tegen u en – na verloop van tijd – [A] is, onder leiding van het Functioneel Parket, strafrechtelijk onderzoek ingesteld en door de FIOD-ECD (kantoor Roosendaal) procesverbaal opgemaakt wegens de verdenking van het vermoedelijk opzettelijk onjuist/onvolledig doen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2006 t.n.v. [belanghebbende] (…).
Op grond van het FIOD-onderzoek én de besprekingen met de advocaten van [A] ben ik tot de conclusie gekomen dat u – in strafrechtelijke zin – geen verwijt te maken is m.b.t. de hiervóór genoemde onjuist gedane aangifte over het jaar 2006.
Zoals u bekend is, heb ik [A] – voor haar betrokkenheid in deze zaak – een zgn. transactievoorstel gedaan ter voorkoming van verdere strafrechtelijke vervolging. Inmiddels is zij op dit voorstel ingegaan, waardoor ook zij niet (verder) door justitie vervolgd wordt.
(…)
De Belastingdienst/Zuidwest zal de zaak in de administratiefrechtelijke sfeer afwikkelen.”
Met dagtekening 23 juli 2011 is aan belanghebbende de litigieuze navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegd. In de bezwaarfase hebben diverse (hoor)gesprekken plaatsgevonden tussen (de adviseurs van) belanghebbende en de inspecteur.
Met dagtekening 14 mei 2012 heeft de inspecteur de gemachtigde van belanghebbende een brief gestuurd betreffende ‘Motivering bij uitspraak op bezwaar’. In deze brief staat onder meer:
“Op 29 juli 2011 ontving ik uw brief waarin u namens (…) [belanghebbende] bezwaar maakt tegen de navorderingaanslag inkomstenbelasting 2006. (…) Ik ontving uw bezwaar op tijd. (…)
Beoordeling van uw bezwaar
Ik kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. (…) ik (…) verminder het vastgestelde inkomen uit werk en woning ad € 973.271 met € 150.000 tot € 823.271.
Uitspraak
Ik wijs uw bezwaar gedeeltelijk toe. Ik stel het inkomen uit werk en woning vast op € 823.271.
(…)
Als u het niet eens bent met deze beslissing
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u in beroep gaan bij de rechtbank. In de bijgevoegde toelichting kunt u lezen bij welke rechtbank en binnen welke termijn u in beroep kunt gaan.
(…)”
In de brief is niets vermeld over een nog toe te zenden cijfermatige uitwerking of uitspraak op bezwaar.
Met dagtekening 22 juni 2012 heeft de inspecteur een kennisgeving met aanhef ‘Uitspraak op bezwaar 2006’ aan de gemachtigde van belanghebbende gestuurd, waarin staat:
“Bedrag van de navordering € 332.657
Heffingsrente bij € 65.343
Eerder vastgestelde navordering af € 491.353
Terug te ontvangen € 93.353 ”
Voorts is vermeld:
“U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen 2006, nummer [nummer].H.67. De inspecteur heeft het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn ontvangen. Hij verklaart het bezwaarschrift daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat u niet in beroep kunt gaan tegen de beslissing die hierna volgt. U kunt wel in beroep gaan tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift. De inspecteur heeft besloten aan uw bezwaar tegemoet te komen. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met € 93.353,-.”
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
-
Is het voordeel dat belanghebbende heeft behaald met de verkoop van de appartementsrechten in het jaar 2006 belastbaar als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden, dan wel is de waarde in box 3 tot een te laag bedrag aangegeven?
-
Indien één van de vragen sub 1 met ja wordt beantwoord, mocht worden nagevorderd op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van zijn werkelijke proceskosten?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslag en toekenning van de vergoeding van zijn werkelijke proceskosten. De inspecteur concludeert primair en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep en meer subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de navorderingsaanslag.