Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4694, 11/3202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4694, 11/3202

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 juni 2013
Datum publicatie
9 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:5878
Zaaknummer
11/3202
Relevante informatie
Art. 4 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is economisch eigenaar van sporthallen in de gemeente X. De gemeente bestaat uit de plaatsen Y, A en B. De sporthallen worden door belanghebbende onder meer ter beschikking gesteld aan basisscholen in de gemeente. De gemeente betaalt belanghebbende voor gebruik van de sporthallen in Y op basis van het maximaal aantal klokuren waarop de scholen recht hebben. Voor het gebruik van de sporthallen in A en B betaalt de gemeente niet op basis van het aantal klokuren, maar via de garantie op betaling van het begrotingstekort van belanghebbende.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente verbruiker is van de door belanghebbende verrichte diensten en dat belanghebbende jegens de gemeente een dienst heeft verricht als bedoeld in artikel 4 Wet OB. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat in beide situaties (Y respectievelijk A en B) er een voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de diensten van belanghebbende en de betalingen van de gemeente, zodat sprake is van vergoedingen ter zake van de diensten. Deze vergoedingen zijn belast. Er is derhalve geen sprake van onbelaste subsidies.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 11/3202

uitspraak van 28 juni 2013

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats Y],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 van € 29.968. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door de inspecteur afgewezen bij uitspraak van 6 mei 2011.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 15 juni 2011, bij de rechtbank ingekomen op 16 juni 2011, beroep tegen de uitspraak ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2011 een conclusie van repliek ingediend.

1.3.

De zaak is behandeld ter zitting van 15 januari 2013. Het verhandelde ter zitting en een overzicht van de daarbij aanwezige personen is vastgelegd in een proces-verbaal dat bij brief van 30 januari 2013 aan partijen is verzonden. De rechtbank heeft de behandeling geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een compromissoire oplossing te komen. Bij brieven van 29 en 30 mei 2013 hebben partijen de rechtbank verzocht uitspraak te doen. De rechtbank heeft uit de brieven afgeleid dat partijen geen nieuwe mondelinge behandeling wensen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is opgericht in 1964. Haar activiteiten zijn de exploitatie van gemeentelijke eigendommen ten aanzien van sport en recreatie. Belanghebbende is economisch eigenaar van onder meer sporthallen in de [gemeente X] (de gemeente) en stelt die ter beschikking aan, onder meer, basisscholen in de gemeente. Zij is ondernemer in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

2.2.

De tarieven voor niet-commercieel gebruik van de sportaccommodaties worden vastgesteld door de gemeenteraad. De tarieven voor commercieel gebruik stelt belanghebbende zelf vast.

2.3.

De gemeente betaalt jaarlijks bedragen aan belanghebbende uit hoofde van haar verplichting om aan basisscholen ruimte ter beschikking te stellen voor lichamelijke oefening gedurende ten minste een genormeerd aantal uren per week (artikel 117 Wet op het primair onderwijs).

2.4.

De gemeente betaalt belanghebbende voor gebruik van de sporthallen in de voormalige zelfstandige [plaats Y] op basis van het maximaal aantal klokuren waarop deze scholen recht hebben een bedrag van € 205.033 per jaar. De gemeente betaalt belanghebbende voor gebruik van de sporthallen in de voormalige [plaats A] en [plaats B]. De vergoeding wordt in dit geval niet berekend op basis van klokuren, maar is opgenomen in het begrotingstekort van belanghebbende en wordt door de gemeente via de garantie op betaling van het tekort voldaan. De vergoeding daarvoor varieert per jaar: in 2002 was het € 326.817, in 2003 € 325.684 en in 2004 € 320.587. De wijze van betaling is historisch zo gegroeid. De rechtbank tekent hierbij aan dat deze feitenweergave aansluit bij hetgeen in het beroep- en verweerschrift is vermeld maar dat zich in het dossier een stuk bevindt, getiteld “Berekening BTW gymonderwijs diverse gymzalen”, waaruit valt af te leiden dat de situatie juist andersom is: voor gymzalen in [plaats B] en [plaats A] wordt betaald op basis van het aantal klokuren en voor gymzalen in [plaats Y] via vergoeding van het begrotingstekort. De rechtbank zal in deze uitspraak de weergave in het beroep- en verweerschrift volgen nu hierover tussen partijen blijkbaar geen geschil bestaat.

2.5.

De inspecteur heeft bij de bestreden naheffingsaanslag de bedragen, die de stichting van de gemeente ter zake van het gebruik van de sporthallen door de desbetreffende scholen heeft ontvangen, belast met omzetbelasting naar het verlaagde tarief.

2.6.

Tussen belanghebbende en de inspecteur is in 2004 intensief overleg geweest over het gegeven dat belanghebbende vanaf 2002 ondernemer was voor de omzetbelasting en over de gevolgen daarvan. Daarbij heeft belanghebbende onder meer cijfermatige overzichten aan de inspecteur verstrekt voor de berekening van wegens herziening terug te geven voorbelasting. Op 10 oktober 2007 heeft de inspecteur een controle ingesteld betreffende de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006. De in geding zijnde naheffingsaanslag vloeit voort uit deze controle.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de van de gemeente ontvangen bedragen de vergoeding vormen voor door belanghebbende jegens de gemeente verrichte diensten te weten het gelegenheid geven tot sportbeoefening (tabel I, post b.3, bij de Wet OB). Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of belanghebbende aan het in 2004 gevoerde overleg het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat de in geding zijnde vergoedingen van de gemeente niet belastbaar waren.

3.2.

Belanghebbende stelt dat sprake is van onbelaste subsidies. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing