Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5883, 12/6163
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5883, 12/6163
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 mei 2013
- Datum publicatie
- 9 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:5883
- Zaaknummer
- 12/6163
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Handelaarsregeling.
In de periode 21 mei 2011 tot en met 20 mei 2012 behoorde de betreffende auto tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Over het tijdvak 25 april 2011 tot en met 24 april 2012 is een naheffingsaanslag van € 413 met een boete van eveneens € 413 opgelegd, aangezien op 24 april 2012 is geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg terwijl op dat moment geen motorrijtuigenbelasting voor de auto was betaald en de auto niet was voorzien van een handelaarskenteken. De rechtbank acht aannemelijk dat de op de controlefoto afgebeelde auto de auto van belanghebbende is en oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding de boete te verminderen tot 339/366 maal € 413 of € 382, nu vast staat dat de auto op het moment van constatering 339 dagen tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende hoorde. De uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 1 maart 2013, LJN BZ2784 noopt de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/6163
uitspraak van 3 mei 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, kantoor Apeldoorn,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 26 oktober 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de daarbij bij beschikking opgelegde boete (aanslagnummer [nummer].Y.1.90001).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [gemachtigde].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de boete betreft;
- -
-
vermindert de boete tot € 382;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende is een autohandelaar en maakt gebruik van de bij en krachtens artikel 1, tweede lid, en hoofdstuk V van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) getroffen regeling (hierna: de handelaarsregeling). Op 24 april 2012, omstreeks 06.32 uur, is geconstateerd dat het motorrijtuig van het merk Ford Focus met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), gebruik maakte van de openbare weg op de A16 ter hoogte van Galder Hazeldonk, hectometerpaal 68.5. Tevens is geconstateerd dat voor de auto geen motorrijtuigenbelasting was betaald en dat de auto niet was voorzien van een handelaarskenteken. In de periode 21 mei 2011 tot en met 20 mei 2012 behoorde een auto met dat kenteken tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Ter zake van voornoemde constatering is over het tijdvak 25 april 2011 tot en met 24 april 2012 een naheffingsaanslag van € 413 met een boete van eveneens € 413 opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Naheffingsaanslag
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet, in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, zijn met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing. Nadere regels ter uitvoering van onder meer het bepaalde in artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn gesteld in het Kentekenreglement. In artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement is bepaald dat een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
Ingevolge het in afdeling 6 van hoofdstuk V, van de Wet MRB opgenomen artikel 69, eerste lid, kan de motorrijtuigenbelasting worden nageheven indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid gestelde voorwaarden. De na te heffen belasting wordt ingevolge het tweede lid van artikel 69 Wet MRB berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, tweede lid. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2001, nr. 36 575 gepubliceerd in BNB 2002/69 heeft de wetgever er bewust voor gekozen, om bij onjuist gebruik van de handelaarsregeling in alle gevallen het bedrag van de naheffing te berekenen over een tijdvak van twaalf maanden. Daarbij speelt volgens de Hoge Raad met name een rol de specifieke achtergrond van de handelaarsregeling, namelijk dat het handelaarskenteken niet is gebonden aan een bepaald motorrijtuig.
Belanghebbende heeft gesteld dat de auto op de controlefoto niet zijn auto uit de bedrijfsvoorraad is aangezien zijn auto op dat moment met schade in zijn garage stond. Op de controlefoto van de constatering op 24 april 2012 is uitsluitend de kentekenplaat zichtbaar. Op de controlefoto van de constatering op 27 april 2012 ontbreken volgens belanghebbende de mistlampen die op zijn auto aanwezig zijn. Belanghebbende betoogt hiermee dat op de controlefoto van laatstgenoemde constatering sprake is van een ander type auto. Daarin vindt belanghebbende steun voor zijn opvatting dat ook de constatering op 24 april niet zijn auto betreft, maar een andere auto die ten onrechte voorzien is van dezelfde kentekenplaten. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de naheffingsaanslag aangifte bij de politie gedaan van misbruik van zijn kentekenplaten ter staving van zijn stelling.
De inspecteur heeft de controlefoto van 24 april 2012 overgelegd, waarop gedeeltelijk een auto met het kenteken [kenteken] staat afgebeeld. Ter zitting heeft de inspecteur gemotiveerd uiteengezet dat het externe camerabeelden betreft die vooral gericht zijn op het kenteken. Doordat de focus van de camera op het kenteken ligt, vallen overige kenmerken van de auto weg. Op de controlefoto is weliswaar niet duidelijk zichtbaar dat het om een Ford Focus gaat, maar de rechtbank acht het aannemelijk dat de afgebeelde auto de auto van belanghebbende is. Het duidelijk leesbare kenteken acht de rechtbank namelijk een unieke identificatie van het kenteken. Dat een ander voertuig ten onrechte van dezelfde kentekenplaten is voorzien, acht de rechtbank niet aannemelijk. In geval van misbruik van kentekenplaten zoals belanghebbende dat vermoedt, ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet in de rede dat de ondervonden gevolgen ervan zich zouden hebben beperkt tot de in 2.5 vermelde constateringen. Bovendien heeft belanghebbende in zijn aangifte en ter zitting verklaard dat zijn kentekenplaten niet gestolen zijn, zodat zich dan het uitzonderlijke geval zou voordoen dat iemand anders nieuwe kentekenplaten heeft verkregen zonder ophoging van de duplicaatcode. Belanghebbende heeft nog gesteld dat het weggebruik niet met zijn voertuig kan zijn begaan gelet op het vroege tijdstip waarop de constatering is begaan en op de afstand tussen Galder Hazeldonk en ‘s-Hertogenbosch. Belanghebbende heeft in zijn aangifte bij de politie en ter zitting verklaard dat met de auto, ondanks de schade, gereden kon worden. De rechtbank ziet niet in waarom dat niet zou kunnen op het tijdstip en de locatie van constatering, en ziet in de door belanghebbende genoemde omstandigheden geen aanknopingspunt voor het door belanghebbende vermoede misbruik. Op de inspecteur rust, anders dan belanghebbende kennelijk meent, evenmin de bewijslast een logische verklaring te geven voor het geconstateerde gebruik.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat [A] van de belastingdienst telefonisch op 10 september 2012 meegedeeld heeft dat getwijfeld werd aan de controlefoto en dat er iets niet klopte. Voor zover belanghebbende hiermee een beroep doet op toepassing van het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of belanghebbende aan de uitlatingen van de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Belanghebbende, op wie de last rust hiervoor (begin van) bewijs bij te brengen, heeft met de enkele stelling telefonisch contact te hebben gehad met de desbetreffende ambtenaar van de belastingdienst, tegenover de betwisting hiervan door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een afspraak, toezegging of anderszins schending van in rechte te honoreren gewekt vertrouwen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Boete
De boete is opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37 van de Wet juncto artikel 67c van de AWR. Het percentage van de boete (100%) is in overeenstemming met paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB) vastgesteld. De rechtbank ziet aanleiding om de boete te verminderen, nu vast staat dat de auto op 24 april 2012, het moment van de constatering, 339 dagen tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde. De rechtbank acht het dan niet redelijk dat aan belanghebbende een boete wordt opgelegd die gedeeltelijk ziet op een periode waarin de auto nog niet tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde. De boete is daarom verminderd tot 339/366 maal € 413 of € 382.
De uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 1 maart 2013, LJN BZ2784 noopt de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2006, nr. 41 660, BNB 2006/169. Uit voornoemd arrest leidt de rechtbank namelijk af dat de nageheven enkelvoudige belasting niet het karakter van een strafsanctie heeft.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 3 mei 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 mei 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.