Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-08-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6545, AWB-12_5062
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-08-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6545, AWB-12_5062
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 augustus 2013
- Datum publicatie
- 12 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:6545
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:422, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-12_5062
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 met vergrijpboetes: transparantie stichtingen, onttrekking meeropbrengsten uit stichting, geen vereiste aangiften gedaan, vermindering vergrijpboetes wegens omkering bewijslast en overschrijding redelijke termijn.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers: AWB 12/5062, AWB 12/5063 en AWB 12/5064
Uitspraakdatum: 14 augustus 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
12/5062
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 21 augustus 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummers: [nummer].H.86/H.96) en de daarbij bij beschikkingen opgelegde vergrijpboetes, alsmede de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (aanslagnummer: [nummer].W.96).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2013.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur,
[verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing over 2008 en de boetebeschikkingen;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/ premieheffing over 2008 en de boetebeschikkingen;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing over 2008 in dier voege dat daarbij een heffingskorting in aanmerking wordt genomen van € 4.195 met handhaving van de overige elementen;
- vermindert de boete over 2008 tot € 2.682 en de boete over 2009 tot € 3.688;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 42 aan belanghebbende vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 en 2009 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 4.187 respectievelijk € 1.893.
[Stichting A]
Belanghebbende is bestuurder van de [Stichting A] (hierna: [Stichting A]). [Stichting A] is gevestigd op belanghebbendes woonadres. [Stichting A] heeft statutair tot doel de ontwikkeling van culturele activiteiten ter integratie van minderheden in de samenleving en voorts alles wat daarmee verband houdt. [Stichting A] beschikt niet over een bankrekening; alle inkomsten en uitgaven lopen via belanghebbende. Belanghebbende heeft op 20 april 2010 aan de inspecteur verklaard dat de feitelijke activiteiten van [Stichting A] bestonden uit:
- de verhuur van tot de woning van belanghebbende behorende kamers;
- het verrichten van administratieve diensten voor andere stichtingen;
- het beheer van belanghebbendes persoonsgebonden budget.
De woning van belanghebbende beschikt boven over vijf kamers. In de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 hebben vijftien personen (inclusief belanghebbende) op het adres ingeschreven gestaan. Twee daarvan ([A] en
[B]) voor de hele periode, anderen tot begin 2008. Volgens belanghebbende zijn twee of drie kamers verhuurd en beslaan twee kamers 11% van de woninginhoud. De inkomsten van de verhuur zijn aangegeven als inkomsten uit tijdelijke verhuur.
Belanghebbende heeft in 2009 een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) ontvangen van € 5.181. Als zorgverlener is in de aanvraag [Stichting A] genoemd. Naar aanleiding van het hoorgesprek van 21 juni 2011 heeft belanghebbende de inspecteur bij brief van 19 september 2011 medegedeeld dat aan hem gemiddeld over 2007, 2008 en 2009 een PGB is verstrekt van € 5.000.
[Stichting A] heeft over de jaren 2005 tot en met 2009 aangiften omzetbelasting gedaan die hebben geresulteerd in teruggaven omzetbelasting. [Stichting A] heeft geen administratie gevoerd. Aan [Stichting A] is voor het jaar 2006 een aangiftebiljet vennootschapsbelasting uitgereikt. Omdat de aangifte niet was ingediend is een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Daarna is alsnog de aangifte ingediend naar een belastbaar bedrag van nihil.
De inspecteur heeft onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 41 AWR bij brieven van 25 mei 2010 en 13 april 2010 gevorderd dat belanghebbende ter inspectie zou verschijnen met de administratie van [Stichting A] over de jaren 2005 tot en met 2007. Daarbij is belanghebbende gewezen op mogelijke strafbaarheid op grond van artikel 68 en 69 van de AWR. Belanghebbende heeft niet aan die vorderingen voldaan. Ondanks meerdere verzoeken daartoe, heeft belanghebbende de gevraagde administratie niet verstrekt.
Op 8 april 2010 is een boekenonderzoek aangekondigd bij [Stichting A] dat heeft geleid tot een rapport van 8 december 2010. Naar aanleiding van dat rapport/boekenonderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat alle inkomsten van [Stichting A] rechtstreeks toekomen aan belanghebbende en zijn de litigieuze aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd.
[Stichting B]
Belanghebbende is voorzitter van het bestuur van de [Stichting B] (hierna: [Stichting B]). In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staan de activiteiten van [Stichting B] omschreven als emancipatie- en integratiewerk. De penningmeester/secretaris van [Stichting B] is [C] (hierna: [C]).
[Stichting B] exploiteert een café/ontmoetingsruimte, genaamd [café], gelegen aan de periferie van [plaats]. In of rond 2012 zijn die activiteiten overgedragen.
Op 3 juni 2010 is een boekenonderzoek aangekondigd bij [Stichting B] dat heeft geleid tot een rapport van 16 maart 2011. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek heeft de inspecteur de administratie van [Stichting B] verworpen en aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2008 en 2009 opgelegd naar belastbare bedragen van € 47.228 respectievelijk
€ 61.295.
De aanslagen
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 februari 2011 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2008 opgelegd met de volgende correcties:
aangifte |
aanslag |
|
Uitkering |
€ 14.324 |
€ 14.324 |
Eigenwoningforfait |
€ 1.071 |
€ 1.071 |
Tijdelijke verhuur |
€ 3.400 |
€ 3.400 |
Eigenwoningrente |
-€ 7.503 |
-€ 7.503 |
Ziektekosten |
-€ 7.153 |
€ 0 |
Drempel ziektekosten |
€ 186 |
|
Giften |
-€ 250 |
-€ 250 |
Drempel giften |
€ 112 |
€ 250 |
Toerekening inkomsten [Stichting A] |
€ 43.165 |
|
Belastbaar inkomen werk en woning |
€ 4.187 |
€ 54.457 |
De toerekening inkomsten [Stichting A] bestaat uit |
||
Huuropbrengsten 7 x € 350 x 12 |
€ 29.400 |
|
Verzorgen administraties |
€ 2.000 |
|
PGB |
€ 5.181 |
|
Ten onrechte geclaimde OB |
€ 6.584 |
|
€ 43.165 |
Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.647.
Aan belanghebbende is met dagtekening 1 juni 2012 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009 opgelegd met de volgende correcties:
aangifte |
aanslag |
|
Uitkering |
€ 14.659 |
€ 14.659 |
Eigenwoningforfait |
€ 1.045 |
€ 1.045 |
Tijdelijke verhuur |
€ 3.000 |
€ 3.000 |
Eigenwoningrente |
-€ 8.690 |
-€ 8.690 |
Ziektekosten |
-€ 8.086 |
€ 0 |
Drempel ziektekosten |
€ 165 |
|
Giften |
-€ 300 |
€ 0 |
Drempel giften |
€ 100 |
|
Toerekening inkomsten [Stichting A] |
€ 40.557 |
|
Belastbaar inkomen werk en woning |
€ 1.893 |
€ 50.571 |
De toerekening inkomsten [Stichting A] bestaat uit |
||
Huuropbrengsten 7 x € 350 x 12 |
€ 29.400 |
|
Verzorgen administraties |
€ 2.000 |
|
PGB |
€ 5.181 |
|
Ten onrechte geclaimde OB |
€ 3.976 |
|
€ 40.557 |
Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 7.765.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is voorts de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over 2009 met dagtekening 1 juni 2012 opgelegd naar het maximale bijdrage-inkomen van € 32.369.
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de voor de jaren 2008 en 2009 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslagen IB/PVV 2008 respectievelijk 2009)en de daarbij opgelegde vergrijpboeten ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder de procedurenummers AWB 12/5062 respectievelijk AWB 12/5063. Het bezwaar tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2009 is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het tegen die uitspraak ingestelde beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer AWB 12/5064.
Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Moet de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR worden omgekeerd en verzwaard?
- A) heeft belanghebbende de vereiste aangiften gedaan? Zo ja;
- B) met betrekking tot 2008: is sprake van schending van artikel 41 AWR en artikel 47 t/m 52 van de AWR?
- C) met betrekking tot 2009: is sprake van schending van artikel 41 AWR en artikel 47 t/m 52 van de AWR en een (onherroepelijke) informatiebeschikking dienaangaande?
2. Zijn de aanslagen terecht en naar juiste bedragen opgelegd?
3. Zijn de vergrijpboetes terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
4. Is het bezwaar tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet terecht niet-ontvankelijk verklaard?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de andere vragen ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Vereiste aangiften?
Vaststaat dat belanghebbende de aangiften tijdig heeft ingediend. Van een onjuiste aangifte kan dan alleen sprake zijn, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Bij een gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, is het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend.
Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. Ook het opvoeren van een aftrekpost waarop geen of slechts gedeeltelijk recht bestaat, kan meebrengen dat - dan wel kan bijdragen tot het oordeel dat - de vereiste aangifte niet is gedaan. Bij deze beoordeling dient de aangifte als geheel in aanmerking te worden genomen. Daarbij past het niet om onderscheid te maken tussen positieve en negatieve bestanddelen van de belastinggrondslag (zie Hoge Raad, 30 oktober 2009, ECLI; NL:HR:2009:LJN BH1083, gepubliceerd op rechtspraak.nl).
De inspecteur stelt dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan aangezien de inkomsten van [Stichting A] en [Stichting B] daarin niet zijn vermeld.
Met betrekking tot de inkomsten van [Stichting A]
Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat [Stichting A] voornamelijk is opgericht om te voorkomen dat de huurinkomsten van de woning in mindering zouden komen op zijn uitkering en dat hij om die reden de huurinkomsten in [Stichting A] liet vloeien. Voorts heeft hij verklaard dat hij [Stichting A] aan hem ongeveer € 3.000 per jaar liet betalen omdat dat het voor verhuur vrijgestelde bedrag was. Het meerdere is volgens belanghebbende onder meer gebruikt voor onderhoud van de woning. Doordat [Stichting A] geen eigen bankrekening en/of kas heeft, lopen alle inkomsten en uitgaven van [Stichting A] rechtstreeks via belanghebbende en komen de inkomsten van [Stichting A] in feite toe aan belanghebbende zelf. De rechtbank concludeert uit het voorgaande met de inspecteur dat [Stichting A] fiscaal transparant is en dat alle inkomsten en uitgaven van [Stichting A], feitelijk inkomsten en uitgaven vormen van belanghebbende.
De inspecteur heeft gesteld dat er gemiddeld zeven huurders waren en heeft daarop de berekening van de huurinkomsten gebaseerd. Gezien de WOZ-waarde van de woning van € 190.000 en het gegeven dat belanghebbende er zelf woonde, acht de rechtbank niet aannemelijk dat er steeds tegelijk zeven huurders waren. De inspecteur heeft daartoe ook geen bewijs overgelegd. De rechtbank zal dan ook uitgaan van twee verhuurde kamers, zoals belanghebbende heeft vermeld. Belanghebbende heeft niet weersproken dat hij ongeveer € 350 per maand per kamer aan huur ontving. Over het hele jaar bedragen de huurinkomsten dan 12 x € 700 = € 8.400. Dat is hoger dan het voor kamerverhuur vrijgestelde bedrag en dat betekent belanghebbende het verhuurde deel van de woning tot het box 3-vermogen had moeten rekenen. De huurinkomsten alsmede het evenredige deel van de huurwaarde zijn dan niet belast in box 1 waar tegenover staat dat een evenredig deel van de hypotheekrente niet aftrekbaar is als eigenwoningrente. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de twee verhuurde kamers 11% van de oppervlakte van de woning beslaan. Daarvan uitgaande moet het aangegeven inkomen als volgt worden gecorrigeerd:
2008 |
2009 |
|
Minder huurwaarde eigen woning (11%) |
-€ 117,81 |
-€ 114,95 |
Geen bijtelling tijdelijke verhuur |
-€ 3.400,00 |
-€ 3.000,00 |
Minder aftrek eigenwoningrente (11%) |
€ 825,33 |
€ 955,90 |
Minder inkomen uit werk en woning |
-€ 2.692,48 |
-€ 2.159,05 |
De aanpassing leidt niet tot enig belastbaar inkomen uit sparen en beleggen omdat het saldo van 11% van de WOZ-waarde min 11% van de woningschuld lager is dan het heffingvrije vermogen van artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), ook indien rekening wordt gehouden met de drempel van artikel 5.3 derde lid, onderdeel c van de Wet. Dat geldt overigens ook als belanghebbende niet twee maar drie kamers zou hebben verhuurd.
Tot de inkomsten van [Stichting A] behoorden voorts teruggaven omzetbelasting, het PGB en opbrengsten wegens het verrichten van administratieve diensten. Ten aanzien van de teruggaven omzetbelasting is de rechtbank van oordeel dat deze niet terug zijn te voeren op enige bron van inkomsten van belanghebbende en aldus terecht niet zijn opgenomen in zijn aangifte. Voorts is het PGB op grond van artikel 3.104 van de Wet niet bij belanghebbende belastbaar. Dit betekent echter wel dat de door belanghebbende opgevoerde kosten voor gezinshulp, verzorging en verpleging tot het bedrag van het PGB niet op hem hebben gedrukt en dus niet aftrekbaar zijn. Met betrekking tot de administratieve dienstverlening acht de rechtbank niet aannemelijk dat [Stichting A] daarmee inkomsten heeft gegenereerd, in de stukken is daarvan immers geen enkel bewijs en gelet op het ontbreken van administraties van [Stichting A] en [Stichting B] acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende administraties van andere stichtingen wèl zou hebben verzorgd. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat transparantie van [Stichting A] niet kan leiden tot de conclusies dat zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk te lage aangiften zijn gedaan en dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
Met betrekking tot de inkomsten van [Stichting B]
Voor dat geval heeft de inspecteur met een beroep op interne compensatie gesteld dat belanghebbende tevens inkomsten heeft genoten van [Stichting B] en dat hij die niet heeft aangegeven. De rechtbank tekent hierbij allereerst aan dat zij niet inziet waarom de inkomsten van het café niet bij [Stichting B] zelf belastbaar zouden zijn maar bij belanghebbende. Aan [Stichting B] zijn immers aangiftebiljetten vennootschapsbelasting uitgereikt. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de activiteiten van [Stichting B] feitelijk door belanghebbende werden verricht. Belanghebbende is ook niet de enige bestuurder en heeft op de zitting geloofwaardig verklaard dat hij regelmatig zelf aanwezig was in het café maar medebestuurder [C] daarentegen dagelijks. Dat [C] voor de inspecteur ten tijde van de controle moeilijk bereikbaar was, maakt dat niet anders temeer nu de inspecteur zijn bestaan niet bestrijdt.
De inspecteur heeft met hetgeen hij heeft gesteld en aangevoerd echter wel aannemelijk gemaakt dat [Stichting B] een deel van haar omzet niet heeft geadministreerd en aangegeven. Belanghebbende heeft weliswaar de juistheid bestreden van de door de inspecteur gemaakte herberekening van de omzetten van het café aan de hand van de inkoopfacturen van drank, maar de rechtbank acht die herberekening zeer aannemelijk nu daarbij is uitgegaan van normale prijzen, hetgeen belanghebbende ter zitting ook heeft erkend, en er geen administratie van het café is bijgehouden. Belanghebbende heeft wel gesteld maar de rechtbank acht zonder nader bewijs niet aannemelijk dat het café veel lagere prijzen hanteerde dan bij andere cafés gebruikelijk was. De rechtbank acht de door de inspecteur gehanteerde prijs van € 2,50 voor een fles bier redelijk aangezien belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat in het centrum van [plaats] wel € 2,50 per glas werd gevraagd en een fles meer bier bevat dan een glas. De herberekening van de inspecteur leidt tot correcties van de aangiftes wegens niet aangegeven inkomsten van het café van € 47.190 in 2008 en € 54.089 in 2009. Indien wordt uitgegaan van de laatste aangifte vennootschapsbelasting van [Stichting B] over 2008 is de correctie voor dat jaar nog aanzienlijk hoger omdat in die aangifte een omzet is vermeld van € 60.501 en niet van
€ 74.491, het bedrag waarvan de controleur is uitgegaan. Ook als nog rekening wordt gehouden met aftrek in verband met breuk en eigen gebruik, blijven aanzienlijke winstcorrecties over. De rechtbank acht aannemelijk dat die meeropbrengsten ten goede zijn gekomen aan belanghebbende en (mogelijk) zijn medebestuurder [C]. Belanghebbende had zijn aandeel in die bedragen moeten opgeven als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank acht aannemelijk dat dat aandeel van belanghebbende ten minste 50% was en waarschijnlijk meer: hij was immers degene die in het algemeen de zeggenschap had. De rechtbank concludeert derhalve dat belanghebbende ten minste ongeveer € 23.000 (2008) en € 27.000 (2009) aan inkomsten met betrekking tot [Stichting B] niet heeft aangegeven.
Hetgeen is overwogen in 2.21 en 2.22 leidt tot de conclusie dat, met toepassing van de normale regels van de bewijslastverdeling, de aangiften in elk geval moeten worden gecorrigeerd met de volgende bedragen: voor 2008 met € 20.327, zijnde € 23.000 in verband met [Stichting B] min € 2.692 in verband met [Stichting A] en voor 2009 met € 24.841 zijnde € 27.000 in verband met [Stichting B] min € 2.159 in verband met [Stichting A]. Belanghebbende was blijkens zijn aangiftes geen belasting of premies verschuldigd. Bij correcte aangiftes voor de jaren 2008 en 2009 zou hij echter ruim € 7.000 respectievelijk € 8.000 aan belasting en premies verschuldigd zijn geweest. Dat zijn zowel absoluut als relatief gezien, aanzienlijke bedragen. Voorts had belanghebbende zich ervan bewust moeten zijn dat hij deze bedragen in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen diende te vermelden. De rechtbank acht immers aannemelijk dat de meeropbrengsten door belanghebbende zijn onttrokken aan het vermogen van [Stichting B] en belanghebbende had redelijkerwijs moeten weten dat die onttrekkingen voor hem inkomsten vormden die in de aangiften moesten worden aangegeven. Door dat na te laten heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet de vereiste aangiften gedaan en is omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd. Belanghebbende moet dus aantonen dat de aanslagen c.q. de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
Gevolgen omkering bewijslast
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet bewezen dat de aanslagen of de uitspraken onjuist zijn. Hij heeft daartoe geen enkel bewijs bijgebracht.
De rechtbank moet dan nog beoordelen of de inspecteur in redelijkheid de aanslag had kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan. De inspecteur heeft alle correcties zo uitgebreid mogelijk onderbouwd. Hij is daarbij gehinderd door de omstandigheid dat belanghebbende geen openheid van zaken heeft gegeven en veelvuldig heeft beloofd met (nieuwe) administraties te komen maar die beloften niet heeft waargemaakt. De rechtbank acht weliswaar de correcties voor [Stichting A] onjuist (zie rechtsoverweging 2.20), maar daar staat een hogere correctie voor meeropbrengst van [Stichting B] tegenover. De rechtbank acht al met al de hoogte van de correcties redelijk. Wel is naar het oordeel van de rechtbank een fout gemaakt bij de hoogte van de heffingskortingen in de aanslag IB/PVV 2008. De heffingskortingen zijn vastgesteld op € 307 maar moeten zijn: € 2.074 algemene heffingskorting plus € 1.443 arbeidskorting plus € 678 jonggehandicaptenkorting of totaal € 4.195.
De boetes
Bij de aanslag IB/PVV 2008 is een vergrijpboete opgelegd van € 5.647 en bij de aanslag IB/PVV 2009 is een vergrijpboete opgelegd van € 7.765. De boetes bedragen 50% van de (meer) verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur heeft bewezen dat belanghebbende opzettelijk over beide jaren te lage aangiften heeft gedaan. Voor wat betreft de boeten heeft echter te gelden dat de aanslagen zijn tot stand gekomen met omkering van de bewijslast en met die omstandigheid rekening moet worden gehouden (zie Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI: NL:HR:2008:LJN BC1962, gepubliceerd op rechtspraak.nl). Voor zover in de aanslagen bedragen begrepen zijn voor belanghebbendes aandeel in de meeropbrengst van [Stichting B], kan de boete alleen in stand blijven als dit als grondslag is vermeld bij de aankondiging van de boete. Uit de brief van 17 februari 2011 van de inspecteur blijkt – anders dan de rechtbank ter zitting heeft aangegeven - dat dat inderdaad is gebeurd. Het gegeven dat deze post bij wege van interne compensatie is opgekomen, staat dan niet aan handhaving van de boete in de weg. De rechtbank ziet in het gegeven dat de aanslagen met omkering van de bewijslast tot stand zijn gekomen alsmede in hetgeen onder 2.22 en 2.25 is overwogen over de hoogte van de inkomsten van belanghebbende en de in aanmerking te nemen verhoging van de heffingskorting voor 2008, wel aanleiding de boetes te halveren.
De boetes zijn aangekondigd bij het rapport van het boekenonderzoek inzake [Stichting B] van 16 maart 2011. De uitspraak op het beroep wordt gedaan op 14 augustus 2013. Daarmee is een termijn verstreken van twee jaar en afgerond vijf maanden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (LJN AO9006, gepubliceerd op rechtspraak.nl) is de redelijke termijn waarbinnen de berechting in eerste aanleg dient plaats te vinden twee jaar, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Zodanige omstandigheden zijn echter niet gesteld dan wel gebleken. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden acht de rechtbank een matiging van 5% van de opgelegde boetes geboden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in onderdelen 2.27 en 2.28 moet de boete over 2008 worden verminderd tot € 5.647/2 = € 2.823 x 95% = € 2.682 en moet de boete over 2009 worden verminderd tot € 7.765/2 = € 3.882 x 95% = € 3.688.
De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt op grond van artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. De onderhavige aanslag is gedagtekend 1 juni 2012. Aangezien bij de rechtbank geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken betreffende een latere bekendmaking van de aanslag, is de bezwaartermijn aangevangen met ingang van 2 juni 2012.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn eindigt in het onderhavige geval op 13 juli 2012. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaarschrift tijdig binnengekomen indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd doch niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Belanghebbende heeft daartegen door middel van een bezwaarformulier bezwaar aangetekend. Dat bezwaarformulier is op 1 augustus 2012 door de inspecteur ontvangen. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van het bezwaarformulier, dit afschrift betreft de voorzijde van het bezwaarformulier die niet is voorzien van een dagtekening.
Gelet op het feit dat de bezwaartermijn eindigt op 13 juli 2012 en het formulier eerst op 1 augustus 2012, acht de rechtbank aannemelijk dat het bezwaarschrift ruim na afloop van deze termijn ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft de niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Belanghebbende heeft hiertoe echter geen gronden aangevoerd. Gelet op het vorenstaande heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard.
Formeel – tot slot
Belanghebbende is op 20 juni 2013 uitgenodigd voor de zitting. Hij heeft bij brief van 28 juli 2013 verzocht om uitstel omdat zijn advocaat op vakantie was en er geen vervanger beschikbaar was. De rechtbank heeft uitstel geweigerd en is daarbij gebleven. Belanghebbende heeft ruimschoots de tijd gehad om eventuele vertegenwoordiging te regelen voor de zitting. Het verzoek is dan ook onredelijk laat ingediend. Om die reden is voorrang gegeven aan de voortgang der werkzaamheden bij de rechtbank.
Conclusie
Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep gegrond voor zover het betreft de aanslag IB/PVV over 2008 en de boetes.
2.35. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu niet aannemelijk is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 augustus 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.