Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-10-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:7558, AWB-12_1950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-10-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:7558, AWB-12_1950

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 oktober 2013
Datum publicatie
31 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:7558
Zaaknummer
AWB-12_1950
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 [Tekst geldig vanaf 01-04-1995] [Regeling ingetrokken per 1995-04-01]

Inhoudsindicatie

Nadat beroep is ingesteld heeft de inspecteur het bijzondere tarief voor kampeerauto's met terugwerkende kracht tot de datum van de tenaamstelling toegepast. Belanghebbende heeft haar beroep ingetrokken en daarbij verzocht de inspecteur onder meer te veroordelen tot het betalen van wettelijke rente over de door haar teveel betaalde belasting. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende haar beroep onvoorwaardelijk heeft ingetrokken en heeft vervolgens het verzoek inzake het betalen van wettelijke rente toegekend.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/1950

uitspraak van 3 oktober 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 april 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar afgegeven beschikking om toepassing van het bijzondere tarief motorrijtuigenbelasting, beschikkingnummer [aanslagnummer].GN.12.5.

Zitting

Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- draagt de inspecteur op wettelijke rente te vergoeden over een bedrag van € 1.753 over de periode van 31 maart 2012 tot de dag van terugbetaling;

- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;

- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 30 oktober 2010 houder van een motorrijtuig met het kenteken [kenteken]. De dagtekening van de eerste tenaamstelling van het motorrijtuig in Nederland is 22 februari 2006. Vaststaat dat het motorrijtuig kwalificeert als een kampeerauto in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB).

2.2.

Op 23 december 2011 heeft belanghebbende via de Belastingtelefoon verzocht om toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto’s.

2.3.

Met dagtekening 12 maart 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende de beschikking toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto’s (hierna: het bijzondere tarief) afgegeven. Daarin staat vermeld dat met ingang van 22 november 2011 het bijzondere tarief wordt toegepast.

2.4.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 april 2012, de beschikking gehandhaafd. Bij brief van 29 april 2012, ingekomen bij de rechtbank op 2 mei 2012, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

2.5.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 31 mei 2012 bericht dat de beoordeling van de stukken voldoende reden geeft om het bijzondere tarief vanaf 30 oktober 2010 toe te passen. Vermeld is voorts dat in verband hiermee over de periode 30 oktober 2010 tot en met 21 november 2011 een bedrag van € 1.753 aan motorrijtuigenbelasting aan belanghebbende zal worden teruggegeven. Dat bedrag had belanghebbende op aangifte voldaan. Verder heeft de inspecteur in deze brief zijn verontschuldiging aangeboden voor “de onjuiste behandeling van met name het bezwaarschrift”.

2.6.

Bij brief van 5 juni 2012 heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende gevraagd of zij het beroep wil handhaven of intrekken. Bij deze brief is een intrekkingsverklaring gevoegd.

2.7.

Op 14 juni 2012 heeft de rechtbank de intrekkingsverklaring ingevuld retour ontvangen. Belanghebbende heeft daarbij het volgende verklaard:

“Ik trek het beroep in en verzoek u (1) verweerder te veroordelen in de proceskosten + (2) Ik verzoek u daarbij tevens verweerder te veroordelen tot het betalen van de door mij gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 1.753,= volgens de beschikking van 31 mei 2012, over de periode vanaf 30 oktober 2010 tot aan de dag waarop dit bedrag aan mij wordt uitbetaald.”

2.8.

Bij brief van 14 juni 2012 heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende de ontvangst van de intrekking bevestigd. In reactie hierop heeft belanghebbende bij brief van 26 juni 2012 aangegeven dat de intrekking is gedaan onder de twee voorwaarden dat de inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van de verzochte wettelijke rente.

2.9.

Bij brief van 5 juli 2012 heeft de inspecteur gebruik gemaakt van de gelegenheid te reageren op het verzoek om een veroordeling in de proceskosten en/of tot schadevergoeding.

2.10.

Bij brief van 14 juli 2012 heeft belanghebbende aangegeven bereid te zijn haar beroep in te trekken, maar alleen als de inspecteur de proceskosten en de gevorderde wettelijke rente vergoedt. In deze brief is voorts vermeld dat met de proceskosten alleen op het griffierecht wordt gedoeld.

2.11.

Bij brief van 19 juni 2013 heeft belanghebbende in navolging van haar brief van 25 april 2013 verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

2.12.

Vervolgens is door beide partijen toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen en is het onderzoek op 26 september 2013 gesloten.

3 Overwegingen

3.1.

Belanghebbende heeft met haar brief van 14 juni 2012 het beroep onvoorwaardelijk ingetrokken. De tekst van deze brief (zie 2.7) biedt naar het oordeel van de rechtbank geen steun voor de opvatting van belanghebbende dat het een onder voorwaarden gedane intrekking betreft. Het is niet mogelijk een onvoorwaardelijke intrekking, nadat die eenmaal tot stand is gekomen, alsnog - achteraf – voorwaardelijk te maken. De rechtbank zal dus uitgaan van intrekking van het beroepschrift op 14 juni 2012. Het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende het beroep rechtsgeldig heeft ingetrokken, betekent dat de uitspraak moet uitmonden in een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 11/00372, ECLI:NL:HR:2011:BT2297. Dat neemt niet weg dat de rechtbank ook over het verzoek om vergoeding van rente en proceskosten zal beoordelen (artikel 8:73a (tekst tot 1 juli 2013) respectievelijk artikel 8:75a van de Awb).

Met betrekking tot de wettelijke rente

3.2.

De inspecteur stelt dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van wettelijke rente met als reden dat uit coulance alsnog het bijzondere tarief met terugwerkende kracht is verleend ingaande 30 oktober 2010. De in 2.5 vermelde verklaring biedt daarvoor echter geen enkele steun. De inspecteur heeft ook overigens geen bewijs geleverd dat steun biedt voor de opvatting dat de uitspraak op bezwaar zonder juridische rechtsgrond is vernietigd. Nu de uitspraak op bezwaar is herroepen bij besluit van 31 mei 2012 waarbij de ingangsdatum van de beschikking is gewijzigd in door belanghebbende bepleite datum, merkt de rechtbank de uitspraak op bezwaar aan als onrechtmatig.

3.3.

De rechtbank stelt vast dat bij een teruggaaf van op aangifte voldane motorrijtuigenbelasting niet een wettelijke regeling tot vergoeding van invorderingsrente en/of heffingsrente van toepassing is. Ook titel 4.4 van de Awb over bestuursrechtelijke geldschulden voorziet hier niet in een rentevergoeding. Gelet hierop moet worden aangenomen dat schade in de vorm van rentenadeel is geleden waarop de regeling van de wettelijke rente (art. 6:119 BW) van toepassing is. In dezelfde zin heeft de Hoge Raad geoordeeld ten aanzien van ten onrechte op aangifte voldane vermakelijkheidsretributie in zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/00162, ECLI:NL:HR:2012:BV0264.

3.4.

Met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente overweegt de rechtbank als volgt.

3.4.1.

Uit het wettelijke systeem zoals dat luidde van 30 oktober 2010 tot 22 november 2011 vloeit voort dat iedere nieuwe houder van een motorrijtuig een verzoek moet doen aan de inspecteur om toepassing van het bijzondere tarief (artikel 23a van de Wet MRB in verbinding met artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting). Nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende eerder om toepassing van het bijzondere tarief heeft verzocht, gaat de rechtbank ervan uit dat zij het verzoek eerst op 23 december 2011 heeft gedaan.

3.4.2.

Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het tweede lid is vorenbedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

Ingevolge artikel 4:87, eerste lid, van de Awb geschiedt de betaling binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.

Ingevolge artikel 4:97 van de Awb is de schuldenaar in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

3.4.3.

Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe de ingangsdatum van de wettelijke rente te bepalen op 31 maart 2012. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de inspecteur de beschikking tot teruggaaf van een bedrag van € 1.753 over de periode 30 oktober 2010 tot en met 21 november 2011 uiterlijk acht weken na de ontvangstdatum van het verzoek om toepassing van het kwarttarief had moeten afgeven; derhalve uiterlijk acht weken na 23 december 2011 of 17 februari 2012. Vervolgens had binnen zes weken moeten worden betaald, derhalve uiterlijk op 30 maart 2012.

3.4.4.

Gelet op het vorenstaande draagt de rechtbank de inspecteur op aan belanghebbende over een bedrag van € 1.753 de wettelijke rente te vergoeden over de periode van 31 maart 2012 tot de dag van terugbetaling. Indien en voor zover de dag van terugbetaling is gelegen vóór de ingangsdatum betekent dit dat het bedrag aan te vergoeden wettelijke rente nihil is.

Met betrekking tot de immateriële schade

3.5.

Met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt. Ook indien veronderstellenderwijze wordt aangenomen dat belanghebbende haar verzoek tijdig heeft gedaan, moet het verzoek worden afgewezen. De verstreken tijd vanaf de datum waarop de inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (28 februari 2012) is namelijk onvoldoende om te kunnen spreken van een overschrijding van de redelijke termijn. Volgens de Hoge Raad bedraagt de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase immers, behoudens bijzondere omstandigheden, twee jaar (zie het arrest van Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, LJN BO5080 in verbinding met in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006) en de rechtbank doet uitspraak binnen twee jaar na indiening van het bezwaarschrift. Bijzondere omstandigheden die een afwijking van voormelde tweejaarstermijn rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.

Met betrekking tot het griffierecht

3.6.

Op grond van het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb (tekst 2013) dient de inspecteur het griffierecht – in dit geval € 42 – van rechtswege te vergoeden, zodat een beslissing daarover van de rechtbank achterwege blijft.

Met betrekking tot de proceskosten

3.7.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 3 oktober 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen griffier.

De griffier, de rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.