Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2013, BZ5482, 12/4961
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2013, BZ5482, 12/4961
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 februari 2013
- Datum publicatie
- 9 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5482
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:79, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/4961
Inhoudsindicatie
Accijns
Belanghebbende produceert sigaretten. Tijdens het vervoer van een lading sigaretten is een deel van de sigaretten in Nederland gestolen. De sigaretten waren bestemd voor Duitsland en voorzien van Duitse accijnszegels waarvoor in Duitsland was betaald. Belanghebbende heeft ter zake van deze diefstal geen accijns op aangifte gedaan. De inspecteur heeft de diefstal als ‘uitslag’ aangemerkt en accijns nageheven.
De rechtbank is van oordeel dat Nederland noch op grond van de Wet op de Accijns noch op grond van de Accijnsrichtlijn verplicht is om de accijns die is betaald voor de Duitse zegels te verrekenen met de in Nederland verschuldigde accijns. Nederland is derhalve niet verplicht om de dubbele heffing te voorkomen (zie ook HvJ EU arrest Batig).
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens AWB 12/4961
uitspraak van 26 februari 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[bedrijf], gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Roosendaal,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 30 augustus 2011 een naheffingsaanslag accijns opgelegd. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van
16 augustus 2012 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van
20 september 2012, ontvangen bij de rechtbank op 21 september 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
1.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar gemachtigden
[gemachtigde] en [gemachtigde] ([kantoor] te [plaats]) en [gemachtigde]
[gemachtigde] en [gemachtigde]. Namens de inspecteur zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde]. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt dat tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende produceert onder meer sigaretten in haar fabriek in [plaats x]. Zij is houder van een vergunning van de accijnsgoederenplaats afgegeven voor deze locatie. Op 30 augustus 2011 zijn vanuit de accijnsgoederenplaats sigaretten, voorzien van Duitse accijnszegels, geladen in een vrachtwagen. De chauffeur heeft de vrachtwagen in de nacht van 30 op 31 augustus 2011 geparkeerd op een parkeerplaats in [plaats x]. Om 23.30 uur op 30 augustus 2011 is het alarm van de vrachtauto afgegaan. De volgende dag heeft de chauffeur geconstateerd dat de verzegeling van de auto was verbroken en dat een deel van de sigaretten was gestolen.
2.2. Belanghebbende heeft ter zake van deze diefstal van 2.484.000 sigaretten geen accijns op aangifte voldaan. De inspecteur heeft de diefstal aangemerkt als ‘uitslag’ in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de accijns (verder: WA) en € [bedrag] accijns nageheven. De berekening van dat bedrag is als zodanig niet in geschil. In Duitsland was voor de accijnszegels die waren aangebracht op de gestolen sigaretten € [bedrag] betaald.
3. Geschil
3.1. In geschil is of bij de heffing van accijns in Nederland rekening gehouden moet worden met de reeds in Duitsland betaalde accijns, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € [bedrag]. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Relevante richtlijn- en wetsbepalingen
4.1. In Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008, inwerking getreden met ingang van 1 april 2010 (hierna ook: de Accijnsrichtlijn) waarin een algemene regeling inzake accijns is opgenomen, is onder meer het volgende bepaald.
“ Artikel 7
1. De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik.
2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder uitslag tot verbruik verstaan:
a) het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;
Artikel 10
1. Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a, vindt de uitslag tot verbruik plaats in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.
Artikel 39
1. Onverminderd artikel 7, lid 1, kunnen de lidstaten bepalen dat accijnsgoederen voorzien moeten zijn van fiscale merktekens of nationale herkenningstekens die voor belastingdoeleinden worden gebruikt, wanneer deze goederen op hun grondgebied tot verbruik worden uitgeslagen of wanneer deze goederen, in de in artikel 33, lid 1, eerste alinea, en artikel 36, lid 1, bedoelde gevallen, hun grondgebied binnenkomen.
2. Elke lidstaat die het gebruik van de in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of nationale herkenningstekens voorschrijft, moet deze ter beschikking stellen van de erkende entrepothouders van de andere lidstaten. Elke lidstaat kan evenwel bepalen dat deze merktekens of herkenningstekens ter beschikking worden gesteld van een door zijn belastingautoriteiten erkende fiscaal vertegenwoordiger.
3. Onverminderd de bepalingen die zij kunnen vaststellen om de correcte toepassing van dit artikel te garanderen en elke vorm van fraude, ontduiking of misbruik te voorkomen, zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of nationale herkenningstekens geen belemmeringen voor het vrije verkeer van accijnsgoederen doen ontstaan.
Wanneer deze tekens op accijnsgoederen zijn aangebracht, moet de lidstaat die ze heeft afgegeven, alle voor het verkrijgen van deze tekens betaalde of als zekerheid gestelde bedragen, met uitzondering van de kosten in verband met de afgifte, teruggeven of vrijgeven, wanneer de accijns in een andere lidstaat verschuldigd geworden en geïnd is.
De lidstaat die de merktekens of herkenningstekens heeft afgegeven, kan het teruggeven, kwijtschelden of vrijgeven van het betaalde of zekergestelde bedrag niettemin afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verwijdering of vernietiging van de tekens ten genoegen van hun bevoegde autoriteiten wordt aangetoond.
4. De in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of herkenningstekens zijn uitsluitend geldig in de lidstaat die ze heeft afgegeven. De lidstaten kunnen echter overgaan tot wederzijdse erkenning van deze tekens.”
4.2. Wet op de accijns (WA):
“Artikel 2
1. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik
a.) het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen..
Artikel 51
1 De accijns wordt geheven van:
a. bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a
1. de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats, de geregistreerde geadresseerde of enig andere persoon die de accijnsgoederen aan de accijnsschorsingsregeling onttrekt of voor wiens rekening de accijnsgoederen aan de accijnsschorsingsregeling worden onttrokken of, in geval van onregelmatige onttrekking aan de accijnsgoederenplaats, enig andere persoon die bij die onttrekking betrokken is geweest;
Artikel 52:
1. De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag tot verbruik.
Artikel 76a
1. Ingeval accijnszegels buiten Nederland op tabaksproducten zijn aangebracht en met betrekking tot deze tabaksproducten tijdens het intracommunautaire vervoer een onregelmatigheid of een overtreding is begaan en deze onregelmatigheid of overtreding overeenkomstig artikel 20 van de Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PbEG L 76), aanleiding heeft gegeven tot betaling van accijns in een andere lidstaat dan Nederland, wordt op verzoek teruggaaf verleend van het bedrag dat overeenkomstig artikel 76 is betaald ter zake van de aanvraag van de accijnszegels.
2. De teruggaaf wordt verleend aan diegene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 75 de accijnszegels heeft aangevraagd.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de teruggaaf.
Artikel 77
1. Op het bedrag aan accijns dat over een tijdvak op aangifte moet worden voldaan wordt in mindering gebracht het bedrag dat is betaald dan wel verschuldigd is ter zake van de aanvraag om de accijnszegels die zijn aangebracht op de tabaksproducten waarvoor over dat tijdvak aangifte wordt gedaan wegens het buiten de accijnsgoederenplaats brengen van die producten.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige partij sigaretten op 30 augustus 2011 door de diefstal op een plaats in Nederland onregelmatig aan de schorsingsregeling is onttrokken en dat dus sprake is geweest van uitslag in Nederland op die datum en dat ter zake op de voet van artikel 52, eerste lid, van de WA accijns ter zake van deze uitslag verschuldigd is geworden.
5.2. Vaststaat dat op de gestolen sigaretten Duitse accijnszegels waren aangebracht waarvoor € [bedrag] accijns in Duitsland was betaald. Belanghebbende meent dat dit bedrag verrekend moet worden met de in Nederland verschuldigde accijns op grond van het bepaalde in artikel 77 WA.
5.3. Ingevolge artikel 77 van de WA wordt op het in een tijdvak op aangifte te voldoene bedrag aan accijns verminderd met het bedrag dat is betaald ter zake van de aanvraag om de accijnszegels die zijn aangebracht op de desbetreffende tabaksproducten. Belanghebbende stelt dat hieronder tevens valt het bedrag dat voor de verkrijging van de Duitse accijnszegels is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is voor die stelling geen steun te vinden in de tekst van de genoemde wetsbepaling en ook niet in de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling. Die stelling is ook bezwaarlijk te verenigen met de systematiek van de wet, nu artikel 76a van de WA een mogelijkheid van teruggaaf biedt in een situatie die het spiegelbeeld vormt van de onderhavige situatie. Voor een dergelijke teruggaaf is geen grond indien de belastingdienst van een andere lidstaat verplicht zou zijn de voor Nederlandse accijnszegels betaalde accijns te verrekenen met de aldaar verschuldigd geworden accijns.
5.4. Naar het oordeel van de rechtbank is Nederland op grond van de Accijnsrichtlijn ook niet verplicht om hetgeen is betaald voor de Duitse zegels te verrekenen met de in Nederland verschuldigde accijns. Uitgangspunt van artikel 39 van de richtlijn is immers dat de accijns wordt geheven in de lidstaat waar de uitslag plaatsvindt, dat ter zake van de aanvraag van accijnszegels accijns wordt geheven door de lidstaat die ze heeft uitgegeven en dat die lidstaat die accijns dient terug te geven indien in een andere lidstaat accijns verschuldigd is geworden, in welk geval aan de teruggaaf voorwaarden en beperkingen kunnen worden verbonden. In het onderhavige geval brengt dat mee dat de op de Duitse accijnszegels betaalde accijns niet voor verrekening met in Nederland verschuldigde accijns in aanmerking komen en dat het aan Duitsland is teruggaaf te verlenen van de op Duitse accijnszegels betaalde accijns.
5.5. Belanghebbende heeft gesteld dat Duitsland geen teruggaaf verleent omdat niet zeker is dat de sigaretten niet op de Duitse markt zullen worden gebracht en dat het niet verlenen van teruggaaf in Duitsland en niet-verrekenen in Nederland leidt tot dubbele heffing. Vanuit de systematiek van de Accijnsrichtlijn wordt de door belanghebbende gestelde dubbele heffing niet veroorzaakt door de heffing van Nederlandse accijns, maar door het niet teruggeven van de Duitse accijns. Naar het oordeel van de rechtbank is Nederland niet verplicht die dubbele heffing te voorkomen.
5.6. Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat de Accijnsrichtlijn op dit punt niet in overeenstemming is met het primaire unierecht, merkt de rechtbank op dat de Accijnsrichtlijn uitgaat van een heffing in een van de lidstaten en dat dubbele heffing in de systematiek van die richtlijn alleen kan worden veroorzaakt door de mogelijkheid die lidstaten geboden wordt om de teruggaaf van accijns bij verschuldigdheid in een andere lidstaat afhankelijk te stellen van voorwaarden. Het is in dit licht, indien de stelling van belanghebbende al juist zou zijn, in de gegeven omstandigheden niet aan de Nederlandse belastingdienst dit rechtstekort op te heffen. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 december 2007, nr. C 374/06 (BATIG) waarin het Hof overwoog dat de gemeenschapswetgever van de voorkoming van dubbele heffing geen absoluut beginsel heeft gemaakt.
5.7. Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat zij door deze systematiek in een nadelige positie is gebracht doordat haar productieproces ertoe dwingt de merktekens tijdens de productie in Nederland aan te brengen, derhalve vóór de sigaretten in een andere lidstaat voor uitslag tot gebruik ervan worden verkocht, merkt de rechtbank op dat dit voor haar een vrije keuze blijft waarvan zij de gevolgen moet dragen indien de sigaretten in Nederland worden gestolen (vergelijk rechtsoverweging 63 in de zaak BATIG).
5.8. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat zowel uit de WA als uit de Accijnsrichtlijn volgt dat Nederland terecht accijns heeft geheven ter zake van de uitslag in Nederland zonder rekening te houden met de accijnsbetaling in Duitsland. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van verboden discriminatie, schending van het evenredigheidsbeginsel of strijd met het beginsel van vrij verkeer van goederen door Nederland.
5.9. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 februari 2013 door mr. D.B. Bijl, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr.drs. J.W.J. Huige, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.