Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2132 CA2398, 12/4890
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2132 CA2398, 12/4890
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 maart 2013
- Datum publicatie
- 7 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2398
- Zaaknummer
- 12/4890
Inhoudsindicatie
De heffingsambtenaar heeft de waardering van een boerderijencomplex verricht volgens de Taxatiewijzer Agrarisch. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening gehouden is met de, door belanghebbende gemotiveerd gestelde, waardedruk die uitgaat van de slechte onderhoudsstaat van twee tot het complex behorende varkensstallen.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zittingsplaats: Breda
Procedurenummer AWB 12/4890
uitspraak van 7 maart 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zundert,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 3 augustus 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de boerderij), is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde] en [taxateur H], taxateur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 590.000 en vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.162;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2011 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het kalenderjaar 2012 op € 605.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2012 bekend gemaakt. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde en de aanslag gehandhaafd.
2.2. Belanghebbende is eigenaar van de boerderij. De boerderij omvat naast een woning en grond diverse bedrijfsopstallen waaronder, voor zover hier van belang, twee varkensstallen met een oppervlakte van respectievelijk 297m² en 320m². De varkensstallen zijn van bouwjaar 1965.
2.3. In geschil is de waarde van de boerderij op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 553.000. De heffingsambtenaar verdedigt een waarde van € 605.000.
2.4. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de boerderij toegekende waarde ligt bij de heffingsambtenaar. Daarvoor heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 20 november 2012 door [taxateur H], voornoemd, die de waarde van de boerderij getaxeerd heeft op € 605.000. De taxateur heeft daarbij aan de varkensstallen waarden toegekend van € 23.245 en € 26.880.
2.5.1. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank met het taxatierapport niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de boerderij op de waardepeildatum niet lager was dan € 605.000. De rechtbank overweegt hierbij als volgt.
De taxateur heeft de waarde van de boerderij bepaald aan de hand van de Taxatiewijzer Agrarisch en daarbij, in ieder geval voor wat betreft de varkensstallen, rekening gehouden met het bouwmateriaal, de oppervlakte en het bouwjaar. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de varkensstallen in een zeer slechte staat verkeren en dat deze in wezen slooprijp zijn. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt of en in hoeverre hij met de staat van onderhoud van de stallen rekening heeft gehouden. Het enkele verweer van de heffingsambtenaar dat de waardebepaling volgens de taxatiewijzer rekening houdt met de staat van onderhoud acht de rechtbank daartoe niet voldoende. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de taxateur de stallen voor de taxatie wel heeft bekeken maar deze niet inpandig heeft opgenomen, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel in de rede lag gelet op belanghebbendes gelijkluidende grief over de onderhoudsstaat van de stallen in de bezwaarfase. De gemachtigde heeft voorts onbestreden gesteld dat hij de opstallen wel van binnen heeft bezocht zodat de stelling van de heffingsambtenaar dat hij geen toegang had tot de stallen niet aannemelijk is. Dat de varkensstallen feitelijk op 1 januari 2012 gedeeltelijk in gebruik waren en dat nog geen aanvragen voor een sloopvergunning zijn ingediend doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. Dit geldt ook voor de stelling van de heffingsambtenaar dat de slechte onderhoudsstaat van roosters in die stallen de waarde daarvan niet beïnvloeden.
2.5.2. De heffingsambtenaar beroept zich verder nog op jurisprudentie van onder andere het Gerechtshof te Leeuwarden (13 februari 2004, nr. 1118/02, LJN AO4021) waaruit valt op te maken dat slechts de eindwaarde op zijn juistheid getoetst kan worden en niet de afzonderlijke waarden van de verschillende onderdelen. De rechtbank volgt dit betoog niet. In de genoemde uitspraak was sprake van een woning terwijl het hier een boerderij met diverse opstallen betreft waarvoor in de taxatiewijzer afzonderlijke waarderingsinstructies zijn opgenomen. Nu gesteld noch gebleken is dat de overige opstallen te laag zijn gewaardeerd is de waarde te hoog vastgesteld.
2.6. De rechtbank is voorts van oordeel dat belanghebbende de door hem voorgestane waarde evenmin aannemelijk heeft gemaakt. De stelling dat aan de varkensstallen geen waarde dient te worden toegekend kan niet worden gevolgd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze stelling niet onderbouwd is met een deskundigenrapport en voorts, dat vast is komen te staan dat de varkensstallen ook op 1 januari 2012 nog, tenminste gedeeltelijk, in gebruik waren. Belanghebbende heeft verder naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre wijzigingen in de regelgeving een drukkend effect hebben op de waarde van de stallen op de waardepeildatum.
2.7. Nu geen van de partijen de door hen voorgestane waarden aannemelijk hebben gemaakt, bepaalt de rechtbank de waarde van de boerderij op de waardepeildatum in goede justitie op € 590.000.
2.8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.9. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.162 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2013 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 maart 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.