Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2013, CA2734, 12/4434
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2013, CA2734, 12/4434
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 maart 2013
- Datum publicatie
- 11 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2734
- Zaaknummer
- 12/4434
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft de door de inspecteur gestelde vragen over de geclaimde partneralimentatie niet beantwoord, omdat de inspecteur in een eerder jaar al vragen over deze aftrekpost had gesteld. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur de aftrekpost niet geaccepteerd. Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur de aangifte corrigeren zonder dat sprake is van een onrechtmatigheid. Derhalve heeft belanghebbende geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Belanghebbendes stelling dat de inspecteur alvorens vragen te stellen de aangifte van zijn ex-echtgenote had moeten raadplegen, acht de rechtbank onjuist. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/4434
uitspraak van 19 maart 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 juli 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.094 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.320 (aanslagnummer [nummer].H.96) alsmede de bij beschikking vastgestelde heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2013 te Middelburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Middelburg, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag zoals deze door de inspecteur bij beschikking van 21 november 2012 ambtshalve is verminderd;
- handhaaft de beschikking heffingsrente zoals deze door de inspecteur daarbij ambtshalve is verminderd;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, na persoonsgebonden aftrek, van € 22.981. Daarin is begrepen een bedrag aan betaalde partneralimentatie van € 5.113. Tevens heeft hij een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven van € 6.320. Tot de betreffende bezittingen behoort de woning [adres] te [woonplaats].
2.2. Bij brief van 17 februari 2012 verzoekt de inspecteur belanghebbende nadere informatie te verschaffen betreffende de geclaimde partneralimentatie. Bij brief van 23 maart 2012 herhaalt de inspecteur zijn verzoek.
2.3. Aangezien belanghebbende niet op de verzoeken om informatie heeft gereageerd, is met dagtekening 24 mei 2012 de onderhavige aanslag opgelegd. De in aftrek gebrachte partneralimentatie is hierbij gecorrigeerd.
2.4. Tijdens de bezwaarfase heeft belanghebbende stukken overgelegd en tevens verwezen naar de in 2007 door de inspecteur gevoerde discussie ten aanzien van de aangifte IB/PVV 2005. Uit de stukken blijkt dat de ex-echtgenote van belanghebbende het recht van gebruik en bewoning heeft van de woning [adres] te [woonplaats]. In de uitspraak op bezwaar voor het onderhavige jaar wordt door de behandelend ambtenaar daarom rekening gehouden met een lagere waarde van de onroerende zaak in box 3 (bloot eigendom). Tevens wordt het doorbetaalde pensioen aan zijn ex echtgenote van € 2.790 als partneralimentatie geaccepteerd. Het verzoek om integrale kostenvergoeding wordt door de inspecteur afgewezen. Ook wordt geen forfaitaire kostenvergoeding verleend.
2.5. In beroep heeft belanghebbende gesteld dat het bedrag van de partneralimentatie verhoogd dient te worden met € 1.080, in verband met zijn betaalde bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren van [Vereniging van Eigenaren] te [woonplaats]. In zijn verweerschrift is de inspecteur tegemoet gekomen aan deze grief van belanghebbende. In zoverre is het beroep gegrond.
2.6. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een (integrale) kostenvergoeding in de bezwaar- en beroepsfase.
2.7. Ingevolge artikel 7:15, lid 2, van de Awb geldt als voorwaarde voor toekenning van een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar dat herroeping plaatsvindt vanwege de aanwezigheid van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is van oordeel dat, nu de door de inspecteur aan belanghebbende gestelde vragen niet zijn beantwoord, de inspecteur de aangifte kon corrigeren zonder dat sprake is van een onrechtmatigheid. Derhalve is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:15, lid 2, van de Awb en heeft belanghebbende geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
2.8. Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel nu slechts 5% van de Nederlandse belastingplichtigen wordt geconfronteerd met een controle. Hierover oordeelt de rechtbank als volgt. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien a. de inspecteur een begunstigend beleid voert, b. ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of c. de inspecteur een meerderheid van met belanghebbende vergelijkbare gevallen door een fout gunstiger heeft behandeld dan belanghebbende zelf (de zogenoemde meerderheidsregel). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Derhalve is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden. De omstandigheid dat de inspecteur niet aan iedereen die alimentatie opvoert vragen stelt, maakt dit niet anders.
2.9. Ook het beroep van belanghebbende op schending van het vertrouwensbeginsel, ontslaat belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet van zijn plicht om op grond van artikel 47, lid 1, onderdeel a, van de AWR desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor zijn belastingheffing van belang kunnen zijn. Van schending van het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Weliswaar had de inspecteur ten aanzien van de aangifte IB/PVV 2005 reeds vragen gesteld met betrekking tot de aftrek van partneralimentatie, maar het staat de inspecteur vrij om in een later jaar wederom vragen te stellen. Dit geldt temeer nu het in het onderhavige jaar opgevoerde bedrag afweek van het in 2005 opgevoerde bedrag en belanghebbende bovendien in de aangifte geen nadere onderverdeling van of toelichting op het bedrag gegeven heeft.
2.10. Belanghebbendes stelling dat de inspecteur alvorens vragen te stellen de aangifte van zijn ex-echtgenote had moeten raadplegen, acht de rechtbank onjuist. De onderzoeksplicht van de inspecteur in zijn algemeenheid niet zo ver gaat dat hij ook het dossier van de ex-echtgenoot van belanghebbende dient te raadplegen, behoudens in bijzondere gevallen zoals wanneer sprake is van een geïntegreerde werkwijze (vgl. Hof Leeuwarden, nrs. 11/00107 en 11/00108, LJN BV0220, door de Hoge Raad in zijn arrest van 21 september 2012, nr. 12/00875, LJN BX7797 afgedaan met toepassing van artikel 81 RO). Bijzondere omstandigheden zijn de rechtbank niet aannemelijk geworden.
2.11. Gelet op hetgeen onder 2.5 is opgenomen, is het beroep gegrond verklaard.
2.12. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
2.13. Belanghebbende heeft verzocht om integrale vergoeding van de kosten van het beroep. Voor een integrale kostenveroordeling bestaat aanleiding indien er sprake is van bijzondere omstandigheden (artikel 2, derde lid, van het Besluit). Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van voormeld artikel.
2.14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een integrale kostenveroordeling rechtvaardigen. Belanghebbendes argument dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld, is door de rechtbank reeds in 2.7 verworpen. Nu belanghebbende geen andere argumenten heeft aangevoerd in het kader van zijn verzoek om integrale vergoeding van de kosten van het beroep, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen reden om dit verzoek in te willigen.
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 maart 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.