Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2321 CA2747, 12/4050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2321 CA2747, 12/4050

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 april 2013
Datum publicatie
11 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2747
Zaaknummer
12/4050

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft zijn verlies uit tbs met betrekking tot zijn aan zijn vennootschappen ter beschikking gestelde woning niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft tegenover het overgelegde taxatierapport van de inspecteur niet aannemelijk kunnen maken dat de waarde van de woning in 2008 met € 80.000 is gedaald ten opzichte van 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/4050

uitspraak van 4 april 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 juni 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.379 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 210.000 (aanslagnummer [nummer].H86).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Gilze, en namens de inspecteur,

[gemachtigde] en [taxateur H], taxateur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende bewoonde tot 1 april 2007 de bij hem in eigendom zijnde woning, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). In 2007 heeft hij een andere eigen woning gekocht. Per 1 april 2007 heeft hij de woning verhuurd aan twee vennootschappen, waarvan hij (indirect) alle aandelen houdt, hetgeen wordt aangemerkt als het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen in zin van artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de aanvang van de terbeschikkingstelling (hierna: TBS) is de onderhandse verkoopwaarde van de woning vrij van huur en gebruik door een makelaar getaxeerd op € 325.000. Met ingang van 1 april 2008 is de woning verhuurd aan een derde. Bij het einde van de TBS is dezelfde verkoopwaarde door een andere makelaar getaxeerd op € 245.000.

2.2. Bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 heeft belanghebbende ter zake van het einde van de TBS een negatief resultaat in aanmerking genomen van € 67.253 dat als volgt is berekend:

Huuropbrengst: € 9.000

AF:

afschrijvingen € 2.443

rente € 2.830

overige lasten € 750

boekverlies € 70.230

totaal € 76.253

€ 76.253 -/-

Resultaat uit TBS negatief € 67.253.

2.3. Voor de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van de woning als volgt vastgesteld:

waardepeildatum 1/1/2007 € 215.500

waardepeildatum 1/1/2008 € 249.500

waardepeildatum 1/1/2009 € 282.000.

Tegen de desbetreffende beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.

2.4. Bij de vaststelling van de aanslag is het boekverlies van € 70.230 met een bedrag van € 86.651 gecorrigeerd tot een positief bedrag van € 16.421 en is het resultaat uit de TBS gesteld op € 19.398 positief. Het aangegeven inkomen uit werk en woning van € 18.108 heeft de inspecteur aldus vastgesteld op € 104.759. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

2.5. In geschil is de juistheid van de correctie van de inspecteur. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de woning in de periode van 1 april 2007 tot 1 april 2008 met € 80.000 in waarde is gedaald, terwijl de inspecteur verdedigt dat de waarde van de woning in die periode ten opzichte van de boekwaarde met tenminste € 16.421 is gestegen.

2.6. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft belanghebbende zich beroepen op de hiervoor in punt 2.1 vermelde taxaties. De inspecteur heeft voor zijn standpunt verwezen naar een advies van de afdeling waarde-onderzoek van de belastingdienst (hierna: het advies). In het advies heeft de desbetreffende taxateur een aantal vergelijkbare woningen vermeld die rond de onderwerpelijke periode zijn verkocht. De conclusie van het advies is dat de waarde van de woning per 1 april 2007 moet worden vastgesteld op € 267.000 en per 1 april 2008 op € 285.000; een waardestijging van € 18.000 derhalve. De inspecteur komt dan ook tot de conclusie dat de correctie eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.

2.7. Op belanghebbende, die bij zijn aangifte een negatief resultaat uit de TBS-regeling in aanmerking heeft genomen, rust, bij betwisting van dat resultaat, de bewijslast van de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden. Ter voldoening van die last heeft belanghebbende verwezen naar de twee hiervoor in punt 2.1 vermelde taxaties. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan die taxaties geen waarde worden gehecht. Zoals de inspecteur onweersproken heeft gesteld, is in de bewuste periode sprake geweest van een stijging van de waarde van woonhuizen. In het licht daarvan, en in aanmerking genomen de in punt 2.3 vermelde waarderingen ingevolge de Wet WOZ, is het – zonder dat daarvoor een verklaring is gegeven - dan ook volstrekt onbegrijpelijk dat de waarde van de woning in de onderwerpelijke periode met nagenoeg 25 percent is gedaald. Voorts lopen beide door belanghebbende overgelegde taxaties op een aantal punten: de in aanmerking genomen grondprijs, het aantal kubieke meters inhoud, de bouwkosten, de bouwkosten van de aanbouw en de kwalificaties van de staat van onderhoud en de afwerking van de woning, zozeer uiteen dat ook om die reden aan geen van beide taxaties enige waarde kan worden gehecht. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met het advies aannemelijk heeft gemaakt dat de daarin vermelde waarden van de woning per 1 april 2007 en 2008 een juiste benadering weergeven van de waarde in het economische verkeer op die tijdstippen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat belanghebbende noch in zijn reactie op het verweerschrift van 8 maart 2013, noch ter zitting die benadering en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten en aannames heeft bestreden. Uitgaande van de in het advies vermelde waarden is de rechtbank met de inspecteur van oordeel dat de in geschil zijnde correctie eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.

2.8. Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat hij heeft gesteld dat de inspecteur gebonden is aan de waardering van de woning op de openingsbalans per 1 april 2007, zoals vermeld in de aangifte voor het jaar 2007. In zijn reactie op het verweerschrift van 8 maart 2013 stelt belanghebbende dat hij de voor de aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld en dat de aanslag in overeenstemming met die aangifte is vastgesteld. De inspecteur heeft die stelling bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Door de enkele omstandigheid dat de inspecteur de door belanghebbende gedane aangifte voor het jaar 2007, waarbij belanghebbende het resultaat van de TBS en de waarde van de ter beschikking gestelde woning uitdrukkelijk heeft vermeld, heeft gevolgd, heeft de inspecteur bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen wekken dat het uitblijven van een controle op de door belanghebbende in aanmerking genomen waarde, berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Het in een aangifte vermelden van een specificatie als voormeld is immers niet te beschouwen als het uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stellen van het betrokken punt (vgl. HR 13 januari 1993, nr. 28935, LJN ZC5229, BNB 1993/100). Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.

2.9. Belanghebbende heeft voorts als grief naar voren gebracht dat de uitspraak op het bezwaarschrift niet deugdelijk is gemotiveerd. Ook die grief faalt. Nu in beroep wel bepaaldelijk op belanghebbendes bezwaren is ingegaan en de inspecteur bij de beslissing op het bezwaar gebonden is aan wettelijke bepalingen die hem geen beleidsvrijheid laten, heeft belanghebbende geen belang bij een nieuwe behandeling van zijn bezwaar. Er is derhalve geen reden voor vernietiging van de uitspraak van de inspecteur wegens de door belanghebbende gestelde ondeugdelijke onderbouwing van de uitspraak op bezwaar (vgl. HR 21 februari 2003, nr. 36558, LJN AD9782, BNB 2003/247, onderdeel 3.10).

2.10. Tegen de beschikking inzake de heffingsrente heeft belanghebbende geen zelfstandige grieven aangevoerd, terwijl de rechtbank ook niet is gebleken dat niet het juiste bedrag in rekening is gebracht.

2.11. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep terecht ongegrond is verklaard.

2.12. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2013 door mr. J.W.M. Tijnagel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 april 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.