Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-01-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:147, AWB-13_2962
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-01-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:147, AWB-13_2962
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 januari 2014
- Datum publicatie
- 3 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:147
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:10, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_2962
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/2962
Uitspraak van 17 januari 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.02.7501) omzetbelasting van € 21.486 opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van 50%, zijnde € 10.743. Tevens is bij beschikking een heffingsrente van € 3.410 in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 mei 2013 de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 5 juni 2013, ontvangen bij de rechtbank op 5 juni 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [persoon A] , vennoot in belanghebbende, alsmede de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [advocatenkantoor] te Maastricht, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de rolnummers 13/2962 en 13/2423 tot en met 13/2429. In verband met een compromispoging is het onderzoek ter zitting geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
De gemachtigde van belanghebbende heeft de rechtbank kort na de schorsing laten weten dat een compromis niet is bereikt. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende exploiteert een Turkse bakkerij welke gevestigd is in [plaats 1] . Van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en van 8 december 2007 tot en met 22 maart 2008 heeft belanghebbende een soortgelijke onderneming in [plaats 2] geëxploiteerd. In 2006 en 2007 waren [persoon B] en [persoon A] de enige vennoten in belanghebbende.
De inspecteur heeft op of omstreeks 10 februari 2011 twee “processen-verbaal van vaststelling” ontvangen van de Belgische belastingdienst. Daaruit bleek dat de Belgische autoriteiten inzage hebben genomen in de bedrijfsadministratie van twee Belgische leveranciers van bakkerijproducten, [BVBA 1] ( [BVBA 1] ) en [BVBA 2] ( [BVBA 2] ).
Volgens de processen-verbaal was het volgende vastgesteld:
- -
-
“Naast de leveringsbonnen, afgedrukt door middel van een software applicatie, werden er documenten met de hoofding “contantnota” aangetroffen. De inhoud van de contantnota’s werden niet gefactureerd.;
- -
-
Op een deel van deze contantnota’s staan handgeschreven notities met betrekking tot betalingen en openstaande schulden, voorzien van de handtekening van de klant;
- -
-
De gegevens zoals vermeld op de aangetroffen contantnota’s stemmen overeen met de registraties in een afzonderlijke applicatie voor facturatie en klantenbeheer. Voor de klanten die gebruik maakten van leverancierskrediet werden individuele fiches bijgehouden in de vorm van Office Excel bestanden. Betalingen werden op deze wijze bijgehouden.”
Voor zowel de vestiging in [plaats 2] als in [plaats 1] werden ten name van belanghebbende in de administratie van [BVBA 1] en [BVBA 2] niet gefactureerde contantnota’s aangetroffen. Bij de processen-verbaal zijn 16 contantnota’s aangetroffen. Op vier daarvan staat een handtekening.
Naar aanleiding hiervan heeft bij belanghebbende op 11 mei 2011 een boekenonderzoek plaatsgevonden. Uit het boekenonderzoek bleek dat in de administratie van belanghebbende pinbetalingen in het kasboek niet waren geboekt, stortingen van overtollige kasgelden naar de bank niet waren geboekt en dat de Z-afslagen van het kasregister, die het totaalbedrag van de aangeslagen dagomzet weergeven, ontbraken. In de administratie werden wel nota’s aangetroffen van [BVBA 1] en [BVBA 2] maar niet de bij [BVBA 1] en [BVBA 2] aangetroffen contantnota’s. Tijdens het voorleggen van deze bevindingen aan [persoon A] heeft deze bevestigd dat de handtekening op de aan hem voorgelegde contantnota van hem was.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de totale bedragen van de bij [BVBA 1] en [BVBA 2] aangetroffen contantnota’s aangemerkt als inkoop van belanghebbende. De omzet die daarmee zou zijn gegenereerd is voor de vestiging in [plaats 1] vastgesteld met toepassing van een opslagpercentage van 276,3% voor 2006 en 329,8% voor 2007 en voor de vestiging in [plaats 2] met toepassing van een opslagpercentage van 262,5% voor 2006. De omzetbelasting is gesteld op 6% van de aldus herrekende omzet. Het controlerapport vermeldt omtrent die omzet dat de vennoten onmogelijk de aldus herrekende hoeveelheid meel hebben kunnen verwerken tot brood. De inspecteur heeft erkend dat er geen bewijs is dat belanghebbende gebruik maakte van zwart personeel. Aan belanghebbende waren oorspronkelijk naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd die later zijn vernietigd.
3 Geschil
In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag alsmede de boete en heffingsrente terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Daarbij is in het bijzonder in geschil of er grond is voor omkering en verzwaring van de bewijslast (artikel 27e AWR) vanwege het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht (artikel 52 AWR) dan wel het doen van onjuiste aangiften.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, alsmede tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.