Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1685, AWB-13_5663
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1685, AWB-13_5663
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 maart 2014
- Datum publicatie
- 3 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:1685
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:1176, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_5663
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie. De ex-echtgenote van belanghebbende woonde in het jaar 2009 in de voormalige echtelijke woning. Belanghebbende heeft in dat jaar de woonlasten van het pand betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze betalingen berusten op een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. De door belanghebbende betaalde bedragen zijn dan ook niet aftrekbaar als partneralimentatie.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: AWB 13/5663
Uitspraakdatum: 14 maart 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 september 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer: [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2014 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Veghel, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Vooraf
Belanghebbende stelt dat de inspecteur zijn verweerschrift niet tijdig heeft ingediend nu hij niet aan de door de rechtbank gestelde termijn heeft voldaan. De overschrijding van de door de rechtbank gestelde termijn kan echter niet leiden tot vernietiging of vermindering van de aanslag. Nu belanghebbende voorts ter zitting op het door de inspecteur geleverde materiaal is ingegaan en naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de gelegenheid is gesteld om adequaat op de stukken te reageren, blijft de termijnoverschrijding zonder gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan namelijk onder deze omstandigheden niet worden gezegd dat belanghebbende door de termijnoverschrijding in zijn processuele positie is geschaad.
Inhoudelijk
Belanghebbende is van [datum] 1995 tot en met [datum] 2008 in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [A] (hierna: de ex-echtgenote). Op laatstgenoemde datum is de echtscheiding door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch uitgesproken. Vanaf mei 2006 leefden belanghebbende en zijn ex-echtgenote reeds duurzaam gescheiden. Belanghebbende heeft in mei 2006 de voormalige echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) verlaten. Zijn ex-echtgenote is tot en met 31 juli 2012 in de woning woonachtig geweest. Thans is belanghebbende daar weer woonachtig.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2009 een bedrag van in totaal € 19.544 als betaalde partneralimentatie opgevoerd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Hypotheek € 777,00
Levensverzekering. hypotheek woning € 153,00
Levensverzekering 2e hypotheek € 64,51
RWE energie € 156,00
Gemeentelijke belasting € 33,70
TV-aansluiting € 16,45
Telefoon/internet € 55,00
Brabant Water € 54,00
Gezamenlijke lening € 201,00
Zorgzaam t.b.v. dochter ex € 118,00
Totaal € 1.628,66 per maand.
Op jaarbasis € 19.543,92.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het onderhavige jaar, en overigens ook in de jaren hiervoor, voor de betaling van de woonlasten zorg heeft gedragen. Wel is tussen partijen in geschil of het door belanghebbende betaalde bedrag van (afgerond) € 19.544, in het onderhavige jaar aangemerkt kan worden als een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3., eerste lid, aanhef onder a, Wet IB 2001. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Artikel 6.3 van de Wet IB 2001 bepaalt het volgende:
“1. Onderhoudsverplichtingen zijn:
a. periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, tenzij deze worden gedaan aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
b. afkoopsommen van dergelijke uitkeringen of verstrekkingen die worden gedaan aan de gewezen echtgenoot;
(…)”
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust dat de betalingen berusten op een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. Het kan dan gaan om betalingen die belanghebbende moet verrichten aan zijn ex-echtgenote naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak in een echtscheidingsprocedure of op grond van een echtscheidingsconvenant (artikel 1:158 BW). Naast het bestaan van een familierechtelijke betrekking en het verrichten van betalingen is dus voor aftrek vereist dat de betalingen zijn verricht uit hoofde van een op belanghebbende rustende verplichting om in zoverre bij te dragen in het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij in de onderhavige procedure heeft aangevoerd dit niet aannemelijk heeft gemaakt. De door belanghebbende overgelegde echtscheidingsbeschikking bevat, naar het oordeel van de rechtbank, in ieder geval geen steun voor het standpunt van belanghebbende. Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat ook de ex-echtgenote tot op heden betwist dat de door belanghebbende in 2009 betaalde woonlasten kunnen worden aangemerkt als alimentatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook geen recht op de door hem geclaimde aftrekpost.
Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure verwezen naar een tweetal uitspraken. Het betreft de uitspaak van rechtbank Almelo van 16 mei 2012 (
) en van de rechtbank Dordrecht van 23 juni 2010 (ECLI:NL:2010:BM8864). Belanghebbende wijst er op dat in die uitspraken is geoordeeld dat betaalde hypotheekrente gezien kan worden als betaalde partneralimentatie. Naar het oordeel van de rechtbank stond echter in die gevallen vast dat de partner op grond van een rechterlijke vonnis gehouden was om de maandelijkse hypotheeklasten te voldoen. Er was dan ook in dat geval sprake van “een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting”. Hier is dit juist de vraag die partijen verdeeld houdt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende geen steun kan ontlenen aan deze uitspraken.Belanghebbende heeft in het onderhavige geval aangevoerd dat de inspecteur onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de feiten en belangen en voorts zijn besluit - de uitspraak op bezwaar - onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank kan belanghebbende evenwel niet volgen in zijn standpunt. De inspecteur heeft in zijn brief van 20 augustus 2012 uiteengezet waarom hij van mening is dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem geclaimde aftrek. Aan de hand van de door belanghebbende overgelegde echtscheidingsbeschikking is de inspecteur tot de conclusie gekomen dat belanghebbende niet verplicht was om de betaalde woonlasten voor zijn ex-echtgenote te betalen. Het enkele feit dat de inspecteur aan de hand van de echtscheidingsbeschikking tot een andere conclusie komt dan belanghebbende, maakt nog niet dat er sprake is van schending het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt dan ook voldoende gemotiveerd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 14 maart 2014 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.