Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1903, AWB-13_2725
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1903, AWB-13_2725
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 februari 2014
- Datum publicatie
- 18 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:1903
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:2575, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_2725
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Belanghebbende mocht er, gezien zijn ervaring uit eerdere jaren, niet van uitgaan dat zijn opdrachtgevers loonheffingen zouden afdragen over zijn gage. De niet ingehouden loonheffingen kan hij daarom niet verrekenen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/2725
uitspraak van 28 februari 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 april 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.964 en de daarbij tegelijkertijd in rekening gebrachte heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende de gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amersfoort, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.792 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 974;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende treedt al diverse jaren als artiest op in een duo onder de naam ‘[artiestennaam]’. Daarvoor sluit hij met steeds verschillende opdrachtgevers een schriftelijke overeenkomst van korte duur, volgens het modelcontract van de Nederlandse toonkunstenaarsbond. In deze overeenkomsten is voor wat betreft de afdracht van de loonheffingen de volgende passage opgenomen: ‘Contractant 1 [de opdrachtgever] (…) draagt zorg voor het afdragen van loonheffingen en werknemersverzekering premies.’. De opdrachtgevers bestaan met name uit grote zorginstellingen met een professionele administratie afdeling. In 2009 had belanghebbende 63 opdrachtgevers. Hij heeft met deze opdrachtgevers steeds een nettoloonafspraak gemaakt. Ter zake van de optredens in het onderhavige jaar heeft belanghebbende 24 jaaropgaven ontvangen betreffende 27 optredens. Ook na herhaaldelijke verzoeken heeft belanghebbende van de overige opdrachtgevers geen jaaropgaves ontvangen. Belanghebbende heeft de opdrachtgevers gemaand zich aan hun wettelijke verplichtingen te houden, doch zonder succes.
Belanghebbende heeft over het jaar 2009 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.964. Hierin is begrepen een bedrag van € 12.827 aan winst uit onderneming, genoten als artiest. Voor zover de omzet ziet op gages waarvoor belanghebbende geen jaaropgave heeft ontvangen, heeft hij zijn ontvangen gage gebruteerd en dit gebruteerde inkomen in de aangifte opgenomen als omzet. Hij heeft tevens € 7.475 ‘loonheffingen artiesten’ als ingehouden en afgedragen loonheffing aangegeven. Dit bedrag bestaat voor € 3.406 uit op de ontvangen jaaropgaves gespecificeerd loonheffingen en voor € 4.069 uit door hemzelf berekende loonheffing.
Op 28 november 2012 legt de inspecteur de aanslag IB/PVV over 2009 op. De inspecteur heeft de te verrekenen ‘loonheffing artiesten’ gecorrigeerd naar € 3.609. Op basis van de hem ter beschikking staande gegevens is dat het bedrag van de ter zake van belanghebbende afgedragen loonheffingen. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd met € 4.067 zijnde het inkomen overeenkomend met de gecorrigeerde loonheffing.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de verrekening van niet afgedragen loonheffing achterwege heeft gelaten. Niet meer in geschil is dat indien het gelijk aan de zijde van de inspecteur is de aanslag verder moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.792.
Op grond van het bepaalde in artikel 15 van de AWR in verbinding met artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt de geheven loonbelasting – waaronder de premie volksverzekeringen – met de aanslag verrekend. Ingevolge artikel 27, van de Wet LB wordt de loonbelasting geheven door inhouding op het loon en afdracht daarvan. In het geval waarin een nettoloon is overeengekomen en de werkgever niet aan zijn verplichting tot inhouding en afdracht van loonbelasting voldoet, kan belanghebbende desondanks toch de niet afgedragen loonheffing met de aanslag verrekenen, indien belanghebbende te goeder trouw is. Dat wil zeggen dat belanghebbende meende en ook bij inachtneming van de door hem, gelet op de omstandigheden, te betrachten zorgvuldigheid redelijkerwijze mocht menen dat de werkgever aan zijn verplichting tot inhouding zou voldoen (HR 22 juli 1981, nr. 20 680, ECLI:NL:HR:1981:AW9784). De bewijslast dat deze situatie zich hier voordoet rust op belanghebbende, nu de inspecteur gemotiveerd heeft betwist dat er sprake is van goede trouw.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende er, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat hij redelijkerwijs mocht menen dat zijn opdrachtgevers aan hun verplichting tot inhouding en afdracht zouden voldoen. Ter zitting is gebleken dat opdrachtgevers van belanghebbende ook in eerdere jaren niet alle jaaropgaves hebben verstrekt en loonheffingen hebben ingehouden en afgedragen ter zake van de optredens. Belanghebbende had gezien zijn ervaring uit eerdere jaren niet mogen menen dat de afspraken die hij met de opdrachtgevers had gemaakt, door alle opdrachtgevers steeds stipt zouden worden nageleefd. De verklaring van belanghebbende, dat uit de schriftelijke overeenkomsten blijkt dat de opdrachtgevers de verplichting hadden om de loonheffingen af te dragen, dat hij alle mogelijke moeite heeft gedaan om de opdrachtgevers aan hun wettelijke verplichtingen te houden en dat hij met name overeenkomsten heeft gesloten met grote zorginstellingen met een professionele administratie, doet hieraan niet af. Dit neemt immers niet zijn eerdere ervaringen weg dat die opdrachtgevers desalniettemin hun verplichtingen niet nakomen. De rechtbank is van oordeel dat dan niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat de loonheffing is afgedragen. Voor dat geval is niet in geschil dat de inspecteur bij de aanslag alle ter zake van belanghebbende afgedragen loonheffing over 2009 heeft verrekend.
Nu het gelijk is aan de zijde van de inspecteur is niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.792.
Het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking geen zelfstandige grieven aangevoerd en de rechtbank is overigens niet gebleken dat de heffingsrente onjuist is berekend. Nu de aanslag moet worden verminderd, dient de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2014 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C. van Hooft, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.