Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5023, AWB-14_574
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5023, AWB-14_574
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 juli 2014
- Datum publicatie
- 11 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:5023
- Zaaknummer
- AWB-14_574
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting
Belanghebbende is in het bezit van een parkeer(schijf)vergunning. Tijdens een controle heeft de controleur geen vergunning of betaalbewijs in de auto aangetroffen. Niet in geschil is dat de vergunning niet zichtbaar in de auto aanwezig was zoals is vereist op grond van de vergunningsvoorwaarden. Ook niet in geschil is dat belanghebbende op de hoogte is van de voorwaarden voor het gebruik van de vergunning. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van rechtsgelding parkeren met die vergunning. Alsdan had belanghebbende de parkeermeter in werking moeten stellen. Nu dat niet is gebeurd is de naheffingsaanslag terecht aan hem opgelegd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/574,
uitspraak van 17 juli 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hulst,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 20 december 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014 te Breda. Aldaar is verschenen, namens belanghebbende, zijn echtgenote [A]. De heffingsambtenaar is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op 9 november 2013 zijn auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op of omstreeks 13:17 uur geparkeerd aan [adres] te [woonplaats]. Deze locatie is aangewezen als plaats waar men tegen betaling van parkeerbelasting of met een parkeervergunning kan parkeren.
Tijdens een controle op voornoemd tijdstip heeft de controleur geen vergunning of betaalbewijs in de auto aangetroffen. Als gevolg daarvan is aan belanghebbende de betwiste naheffingsaanslag opgelegd, bestaande uit € 1,30 aan parkeerbelasting en € 54,00 aan kosten van naheffing.
Belanghebbende was in het bezit van een parkeer(schijf)vergunning die geldig was van 9 mei 2013 tot en met 8 mei 2014 (hierna: de vergunning).
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat de vergunning niet zichtbaar in de auto aanwezig was zoals is vereist op grond van de vergunningsvoorwaarden. Ook niet in geschil is dat belanghebbende op de hoogte is van de voorwaarden voor het gebruik van de vergunning.
Belanghebbende heeft - zakelijk weergegeven - gesteld dat hij de parkeerbelasting wel heeft voldaan via de vergunning en dat de controlerende ambtenaar daarmee bekend is.
Op grond van artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen in het kader van de parkeerregulering belastingen worden geheven ter zake van (i) het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze en (ii) ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
In artikel 2 van de ‘Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2012’ van de gemeente Hulst (hierna: de Verordening) staat het volgende vermeld:
“Belastbaar feit
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
-
een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
-
een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.”
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Verordening wordt de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, geheven bij wege van voldoening op aangifte. Ingevolge artikel 6, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, van de Verordening, is de belasting ter zake van een verleende vergunning verschuldigd en moet die belasting worden betaald op het moment waarop de vergunning wordt verleend.
Ingevolge artikel 9 van de Verordening bedragen de kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, € 54,00.
In artikel 10, vierde lid, van de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Hulst is de verhouding tussen de beide in artikel 2 van de Verordening genoemde belastingen (zie 2.7) geregeld. Volgens deze bepaling is de belasting ter zake van het parkeren op een daartoe aangewezen plaats (dat is de in artikel 2, letter a van de Verordening genoemde belasting) niet verschuldigd “wanneer aan de eigenaar of houder van het voertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de desbetreffende categorie parkeerapparatuurplaatsen, het voertuig duidelijk is voorzien van een vergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden”.
In artikel 7 van de Vergunningsvoorschriften van de gemeente Hulst is het volgende bepaald:
“Bij gebruik van de parkeerschijfvergunning dient deze van buitenaf compleet (parkeervergunning en parkeerschijf) en volledig lees- en zichtbaar achter de voorruit te worden geplaatst. Het parkeren zonder een geldige parkeerschijfvergunning dan wel met een niet complete parkeerschrijfvergunning wordt aangemerkt als het parkeren zonder parkeerschijfvergunning. Dit betekent dat een eventuele naheffingsaanslag die om deze reden wordt opgelegd, terecht is.”
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Parkeerverordening 2012 hoeft ter zake van het parkeren alleen dan geen parkeerbelasting betaald te worden indien de eigenaar van de auto een vergunning heeft én voldaan wordt aan de vergunningsvoorwaarden. Eén van de voorwaarden voor het rechtsgeldig parkeren met een vergunning is dat de vergunning lees- en zichtbaar in de auto wordt geplaatst. Vaststaat dat dat in het onderhavige geval niet is gebeurd. Als gevolg daarvan is niet voldaan aan de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden en is geen sprake van rechtsgeldig parkeren met die vergunning (zie Hoge Raad, 17 december 1997, nr. 32 834, BNB 1998/46 (ECLI:NL:HR:1997:AA3336)). Derhalve faalt het beroep van belanghebbende dat hij de parkeerbelasting al via de vergunning heeft voldaan. Dat houdt in dat hij alsnog parkeerbelasting verschuldigd is, zoals bedoeld in artikel 2, letter a, van de Verordening. Nu vaststaat dat hij die niet heeft voldaan (belanghebbende had de parkeermeter immers niet in werking gesteld), heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Dat de controlerende ambtenaar, volgens belanghebbende, ermee bekend is dat belanghebbende in het bezit is van een parkeervergunning maakt dit oordeel niet anders.
Gelet op het vorenstaande is juridisch beoordeeld het gelijk aan de heffingsambtenaar en kan de rechtbank niet anders dan het beroep ongegrond verklaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.