Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6368, AWB-14_2173

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6368, AWB-14_2173

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 september 2014
Datum publicatie
6 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:6368
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-14_2173
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

AWR/Informatiebeschikking

De inspecteur heeft belanghebbende in de aanslagregelende fase vragen gesteld. Belanghebbende heeft daarop gereageerd. De inspecteur heeft vervolgens de aanslag vastgesteld.

In de bezwaarfase geeft de inspecteur, na vragen met eenzelfde strekking gesteld te hebben die onvoldoende beantwoord zijn, een informatiebeschikking af. Gelet op de parlementaire geschiedenis over de invoering van de informatiebeschikking is dat in dit geval te laat. De informatiebeschikking wordt vernietigd.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/2173

uitspraak van 12 september 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 20 februari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de jegens hem vastgestelde informatiebeschikking ter zake van de behandeling van zijn bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden]

, en namens de inspecteur, [verweerder]

. De beroepen met procedurenummers 12/2889, 13/3492 en 13/3493, 13/1994 en 13/1995, 14/2171 tot en met 14/2173 zijn gezamenlijk behandeld.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.217;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Omdat belanghebbende en zijn partner ([partner]) werden verdacht van onder meer witwassen is bij hen op 17 november 2009 aan de [adres] te [woonplaats] een inval gedaan. Daarbij is een bedrag van € 186.069,60 aan contanten aangetroffen. Het strafrechtelijk onderzoek behelsde onder meer een financieel onderzoek over de periode 2001 tot en met 17 november 2009. Daaruit kwam naar voren dat belanghebbende en zijn partner over een flink vermogen beschikten. De Officier van Justitie heeft de inspecteur toestemming gegeven om gegevens uit het strafdossier te gebruiken.

2.2.

In het proces-verbaal van het strafdossier van belanghebbende zijn de volgende hier van belang zijnde passages opgenomen:

- PV nr. 29-034230 van 27 november 2009 pagina’s 8 en 9

“Zoals ik al zei. Soms doe ik handel in partijen zelf. Soms doe ik samen met anderen. Ik heb daar geld aan verdiend.”

“Ik kan wel begrijpen dat ik met dure auto’s en reizen opgevallen ben bij andere mensen. Als ik mijn belasting had betaald had ik dat niet kunnen doen. Ik leefde in een roes, een flow, ik was bezig, verdiende geld, kwam met een dure auto. Achteraf allemaal fout. Ik ga op de blaren zitten. Ik hoor net als een andere Nederlander te weten dat ik mijn inkomsten op had moeten geven. Mijn inkomsten zijn niet van criminaliteit afkomstig. Mensen noemden me afperser. Maar als ik mensen bescherm, als ik geld terug haal? Wat doet een incasso bureau dan?”

“Ik durf niet te zeggen wat ik heb omgezet. Ik leef, ik gaf geld uit. Dat is puur geld wat ik in mijn handel heb verdiend en wat ik er met mijn levensstijl weer doorheen joeg.”

- PV nr. 29-172692 van 17 juni 2010 pag. 37

“Ik begrijp van u dat door middel van deze kasopstelling inzichtelijk gemaakt is wat er door mij en [partner] contant is uitgegeven in de periode 1 januari 2007 tot en met 17 november 2009. Aan deze contante uitgaven liggen volgens u geen legale inkomsten ten grondslag. Dit is volgens u een bedrag van ongeveer 1 miljoen euro. Ik kan verklaren dat ik daar reeds eerder over verklaard heb. Ik handelde vanaf 2004 in horloges, boten auto’s e.d. Jullie kunnen dit allemaal lezen in de tapgesprekken. Ik vind 1 miljoen erg veel. Ik zal het wel zien hoe jullie dit berekend hebben. Ik kan zeggen dat dit onzin is. ik heb geld verdiend en ik heb dat niet opgegeven en dat geld is inderdaad in het huis gegaan. Ik weet niet meer hoeveel geld in het huis (opmerking verbalisant; [adres] te [woonplaats]) is gegaan.” ‘

2.3.

De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 28 februari 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008. Op verzoek is aan belanghebbende uitstel tot het doen van aangifte verleend tot 1 december 2010. Na eraan te zijn herinnerd heeft belanghebbende op 20 januari 2011 aangifte 2008 gedaan. De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 10 februari 2011 conform de ingediende aangifte een voorlopige aanslag opgelegd.

2.4.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 oktober 2011 vragen gesteld over onder meer zijn inkomen over 2008. In die brief is voor zover van belang het volgende is vermeld:

“Ondanks dat u akkoord gaat met termijnoverschrijding gaan wij toch over tot aanslagregeling daar termijnverlenging buiten de wettelijke termijnen niet mogelijk is voor een eventuele op te leggen administratieve sanctie.

Nu duidelijk is geworden dat u fiscaal over deze jaren niet strafrechtelijk vervolgd wordt bestaat de mogelijkheid voor het opleggen van een administratieve sanctie.

Naar aanleiding van gegevens uit een lopend onderzoek door justitie en de bij de belastingdienst bekend zijnde gegevens verzoeken wij u onderstaande vragen te beantwoorden.

Door de Belastingdienst is over de jaren 2004 t/m 2009 een vermogensvergelijking opgesteld waaruit gebleken is dat over deze jaren de volgende inkomsten of vermogensbestanddelen ontbreken

2004 € 636 256

2005 € 242 996

2006 € 166 229

2007 € 146 672

2008 € 681 940

2009 € 62 992

De mogelijkheid bestaat dat deze cijfers enigszins afwijken van eerder bekend gemaakte cijfers daar door de Belastingdienst in de loop van het onderzoek getracht is om zo een zuiver mogelijk beeld te verkrijgen.

Een kopie van de opgemaakte vermogensvergelijking is als bijlage toegevoegd.

Hierbij verzoeken wij u aan te geven of er nog andere vermogensbestanddelen in deze periode zijn geweest waarmee ten onrechte geen rekening gehouden is. Dit kunnen zowel bezittingen als schulden zijn.

Tevens verzoeken wij u aan te geven welke inkomsten u en uw partner genoten hebben die de ontbrekende bedragen kunnen verklaren. Dit kunnen zowel belaste als onbelaste inkomsten betreffen.

Gelieve per jaar aan te geven welke inkomsten dit betreffen, hoe hoog deze inkomsten zijn en bij wie deze inkomsten opgekomen zijn (oftewel wie heeft deze inkomsten genoten?)

Gelieve tevens aan te geven van wie de inkomsten genoten zijn en welke tegenprestatie door u hiervoor geleverd is.

Deze vragen worden aan u gesteld daar deze van belang zijn voor uw eigen belastingheffing.

U bent op grond van artikel 47 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) verplicht deze informatie verstrekken.

De beantwoording van bovenstaande vragen is momenteel met name van belang voor de jaren 2006 t/m 2008 daar deze termijnen dreigen te verlopen.

Uw antwoorden ten aanzien van de jaren 2006 t/m 2008 zien wij graag binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief tegemoet.

De beantwoording van de vragen ten aanzien van de overige jaren zijen wij graag binnen 1 maand na dagtekening van deze brief tegemoet.”

2.5.

De gemachtigde heeft bij brief van 28 oktober 2011 op voornoemde brief van de inspecteur gereageerd. Zakelijk weergegeven houdt de reactie in dat belanghebbende van mening is dat de reeds eerder gestelde vragen afdoende zijn beantwoord en dat de inspecteur uit hoofde van het strafrechtelijk onderzoek al over voldoende gegevens beschikt.

2.6.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 5 juni 2013 de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting 2008 en een boete aangekondigd. Beide zijn met dagtekening 31 augustus 2013 aan belanghebbende opgelegd.

2.7.

De inspecteur heeft in het kader van de behandeling van belanghebbendes bezwaar tegen voornoemde aanslag belanghebbende bij brief van 3 september 2013 vragen gesteld over diens inkomen in 2008. De brief luidt, voor zover hier van belang als volgt:

“In het Rapport inzake eenvoudige kasopstelling [belanghebbende] en

[partner] met nummer 29-1 72692 pag. 38 lees ik volgende verklaringen van [belanghebbende]:

• “Ik handelde vanaf 2004 in horloges, boten, auto’s ed.

Jullie kunnen dit allemaal nalezen in de tapgesprekken.”.

• “Ik heb geld verdiend en ik heb dat niet opgegeven en dat geld is inderdaad in het huis gegaan. Ik weet niet hoeveel geld in het huis (opmerking verbalisant; [adres] te [woonplaats]) is gegaan.”

Vragen:

1. Is de handel in horloges, boten, auto’s ed. de bron van inkomen geweest in 2008?

2. Zo ja, tot welke bedragen?

3. Heeft u ([belanghebbende]) in dat geval als administratieplichtige op grond van artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna; AWR), aantekening gehouden van al hetgeen uw activiteiten aanging?

4. Zo ja, dan verzoek ik u deze administratie te overleggen. Zo nee, kan u dan anderszins de bewijzen

leveren dat u met betreffende activiteiten inkomsten heeft genoten en tot welke bedragen?

5. Indien de handel zoals bovengenoemd niet de bron van inkomen was, met welke activiteiten heeft u dan uw inkomen gegenereerd?

Ik verzoek u bovenstaande vragen voor 4 oktober 2013 te beantwoorden.”

2.8.

Belanghebbende heeft hierop bij brief van 7 oktober 2013 voor zover hier van belang als volgt op gereageerd.

“Voor de vragen die gesteld zijn in verband met de aanslag 2008 verwijs ik naar de

voorgaande meermaals gegeven antwoorden op de vragen. Uit de antwoorden blijkt dat

dat [belanghebbende] meent dat er geen sprake is van ontbrekend inkomen. U toont niet

aan dat de antwoorden niet naar waarheid zijn, maar blijft hetzelfde steeds opnieuw

vragen en creëert zo een herhaling van zetten.

De navordering is volledig gebaseerd op een door de Belastingdienst opgestelde

vermogensvergelijking. Deze vermogensvergelijking is een rekensom zonder nadere

onderbouwing. De vermogensvergelijking die nu door de Belastingdienst wordt gebruikt

is een alternatieve vermogensvergelijking. Een eerdere versie uit 2010 bleek volstrekt

ondeugdelijk te zijn en is daardoor vervangen door de huidige versie. De nieuwe versie

blijkt echter wederom onzorgvuldig en incompleet te zijn opgesteld. Dat de vermogensopstelling onzorgvuldig is opgesteld blijkt onder andere uit het feit dat er posten ontbreken voor het jaar 2008 waarover bij uitstek de Belastingdienst beschikt.

Er ontbreekt namelijk een bedrag ad € 5.970,-- aan teruggaaf

motorrijtuigenbelastingbelasting met nr. [aanslagnummer 1] en inkomstenbelastingen met

nrs. [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3]. Tevens zijn de bedragen aan kinderbijslag ad

€ 622,70 per kwartaal en de maandelijkse KIT/KGB ad € 9,-- niet meegenomen in de

vermogensvergelijking.

Bovendien is de vraag waarmee inkomen is gegenereerd niet relevant voor de heffing, nu

de inkomstenbelasting niet naar soort inkomen differentieert. Bovendien verlangt vraag

1, de bron van inkomen, om een juridische, niet feitelijke, duiding.

Ondanks dat [belanghebbende] niet gehouden is de vragen te beantwoorden, laat staan

aanvullende stukken en documenten te leveren, wordt hier in het navolgende toch toe

overgegaan. Uit deze documenten blijkt dat de vermogensvergelijking ondeugdelijk is.

In de vermogensvergelijking van de Belastingdienst is een lening aan [X]

opgenomen. Deze lening is volgens [belanghebbende] niet aan [X]verstrekt. Uit

productie 1 volgt dat [Y] € 50.000 heeft geïnvesteerd in [A]

. [Y] heeft tevens € 110.000 in het horecapand te

[plaats B] geïnvesteerd. Dit volgt tevens uit het als productie 1 gevoegde proces

verbaal. De in de vermogensvergelijking opgenomen € 145.000 die [belanghebbende] in

het horecapand te [plaats B] geïnvesteerd zou hebben is dus voor € 110.000 door [Y]

ingelegd. Als productie 2 is de leenovereenkomst van [C] en

[belanghebbende] ter grootte van € 50.000 gevoegd. Er is ook een lening van € 31.600

van [D] ontvangen, zoals blijkt uit de als productie 3 gevoegde

specificatie van de jaarstukken van [E BV] en het proces verbaal van het verhoor

van [D]. In totaal hebben alleen deze correcties in het eindvermogen al

een grootte van € 241.600.

Als productie 4 is het document gevoegd waaruit blijkt dat de netto-omzet van

[E BV] ad € 67.500,-- niet meegenomen is in de vermogensvergelijking van de

Belastingdienst. Ook wordt er in de vermogensvergelijking verondersteld dat [belanghebbende]

uitgaven heeft gedaan terwijl dit niet zo is. Dit blijkt onder andere uit de als

productie 5 gevoegde documenten. Hieruit volgt dat twee auto’s, met kenteken [kenteken 1]

ad € 62.500,-- en kenteken [kenteken 2] ad € 159.668,--, (deels) niet door [belanghebbende]

zijn betaald. Ook de benoemde kosten zijn op basis van deze paar documenten

alleen al ongeveer € 250.000,-- te hoog.

Uit voorgaande blijkt duidelijk dat de door de Belastingdienst opgestelde

vermogensvergelijking onzorgvuldig en incompleet is. Van [belanghebbende] kan niet

worden gevraagd een vermogensvergelijking te bestrijden waarvan de juistheid wegens

het ontbreken van de grondslagen niet is te toetsen. Het is aan de Belastingdienst om

bewijs te leveren en te onderbouwen waarop de aanslag is gebaseerd.”

2.9.

De inspecteur heeft bij brief van 25 oktober 2013 gereageerd op voornoemde brief van belanghebbende en hem opnieuw verzocht antwoord te geven op de in de brief van 3 september 2013 gestelde vragen. De brief luidt voor zover hier van belang:

Vragen in verband met de aanslag 2008

De vragen die ik gesteld heb in mijn brief van 3 september 2013 heb ik niet eerder gesteld betreffende het jaar 2008. Ik verzoek belanghebbende dan ook alsnog deze vragen te beantwoorden. Indien u van mening bent dat deze vragen al beantwoord zijn verzoek ik u mij een kopie van de brief waarin u deze beantwoordt te overleggen.

Vermogensvergelijking

De aanslag inkomstenbelasting 2008 is mede gebaseerd op de vermogensvergelijking zoals die per brief van 21 oktober 2011 aan u is overgelegd.

Voor het opstellen van de vermogensvergelijking is gebruik gemaakt van de gegevens uit het

strafrechtelijk onderzoek, meer specifiek het rapport inzake eenvoudige kasopstelling [belanghebbende] en [partner] nr. 29-1 72692. Het betreft dus een privévermogensvergelijking van belanghebbende en zijn partner.

Ontbrekende posten teruggaaf belasting en kinderbijslag en toeslagen

U geeft aan dat posten in de vermogensvergelijking ontbreken. Ik heb de door u aangedragen posten bekeken en deze zijn inderdaad niet meegenomen. Daarentegen is ook een door belanghebbende contante betaling niet meegenomen. De vermogensvergelijking dient op dit punt te worden aangepast met € 3.988-, aan ontvangen bedragen. Ik verwijs u naar bijlage 2 voor de berekening.

Lening [X]

In het rapport inzake eenvoudige kasopstelling ev. met nr. 29-172692 is onder D.4.3.3 te lezen dat tijdens de huiszoeking op 17 november 2009 een document is aangetroffen waaruit blijkt dat belanghebbende € 50.000,- aan [X] heeft uitgeleend. U neemt het standpunt in dat dit geld niet door belanghebbende is uitgeleend. Om uw standpunt te onderbouwen voegt u één pagina uit een proces verbaal toe waarin ik volgende lees: “Ikzelf heb 50.000 euro geïnvesteerd in Suriname, [A], een bauxietmijn.” Uit de door u bijgevoegde pagina blijkt voor mij niet wie deze verklaring heeft afgelegd. Behoudens dat, houdt deze verklaring niet in dat geen geld is verstrekt door belanghebbende. Ik kan uw standpunt in deze dan ook geheel niet volgen.

Investering horecapand

De investering van € 145.000,- is op grond van hetgeen geconcludeerd onder F.2 van het rapport inzake eenvoudige kasopstelling ev. met nr. 29-172692 volledig toegerekend aan belanghebbende.

Leenovereenkomst [C] en lening [D]

Dit betreft leningen verstrekt aan [E BV]. Beide leningen staan daarom ook blijkens de door u toegevoegde stukken op de balans 2009 van [E BV]. De vermogensvergelijking van belanghebbende betreft een privévermogensvergelijking. Leningen verstrekt door derden aan [E BV] zijn daarom logischerwijs niet meegenomen.

Omzet [E BV]

De netto-omzet van [E BV] is zoals u terecht opmerkt niet meegenomen in de

vermogensvergelijking van belanghebbende. Een gegenereerde omzet blijft immers in de BV tenzij anders blijkt. Van een uitdeling of het anderszins onttrekken van gelden uit [E BV] door belanghebbende is mij niets gebleken. Daarom is de omzet naar mijn mening terecht niet meegenomen in de vermogensvergelijking.

Uitgaven auto [kenteken 1] & [kenteken 2]

De uitgaven zijn op grond van het rapport inzake eenvoudige kasopstelling ev. met nr. 29-172692 onder D.4.7.4, D.4.7.5 en D.4.7.6 opgenomen in de vermogensvergelijking. De verklaringen afgelegd door belanghebbende en [F] omtrent deze uitgaven zijn niet geheel in overeenstemming met elkaar. Ik neem daarom de verklaringen van belanghebbende als uitgangspunt. Belanghebbende is immers de meeste gerede partij duidelijkheid te verschaffen over deze uitgaven.

Resume

Gezien bovenstaande ben ik van mening dat de vermogensvergelijking als onderbouwing van de aanslag IB 2008 kan dienen. Uitzondering hierop is de correctie die ik door zal voeren vanwege hetgeen aangedragen onder Ontbrekende posten teruggaaf belasting en kinderbijslag en toeslagen. Ik ben in het vervolg op deze brief dan ook voornemens het bezwaar deels af te wijzen, Ik verzoek belanghebbende binnen twee weken na dagtekening van deze brief de vragen door mij gesteld in mijn brief van 3 september 2013 op grond van art. 43 AWR te beantwoorden. Deze informatie neem ik dan mee in mijn besluitvorming.”

2.10.

Belanghebbende heeft bij brief van 31 oktober 2013 op de in 2.9 genoemde brief van de inspecteur gereageerd en voorgesteld de onderwerpelijke discussie te parkeren totdat deze rechtbank in andere zaken aangaande belanghebbende heeft beslist.

2.11.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 november 2013 in kennis gesteld van verdaging van het doen van uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2008 met zes weken. In die brief heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals verzocht inhoudelijk te reageren op de vragen die zijn gesteld in de brieven van 3 september en 25 oktober 2013.

2.12.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 november 2013 onderhavige informatiebeschikking afgegeven. Belanghebbendes bezwaar daartegen is ongegrond verklaard.

2.13.

In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

2.14.

Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur te laat is met het geven van de informatiebeschikking. Deze had in de aanslagfase gegeven moeten worden. De inspecteur heeft daar ruimschoots de gelegenheid voor gehad. Slechts bij het stellen van nieuwe vragen is het eventueel mogelijk alsnog in de bezwaarfase een informatiebeschikking af te geven, aldus belanghebbende.

2.15.

De inspecteur heeft gesteld dat niet in de wet is opgenomen dat de inspecteur zijn rechten op het nemen van een informatiebeschikking kan verspelen. Uit de wetsgeschiedenis kan volgens de inspecteur niet worden afgeleid dat geen informatiebeschikking meer mag worden afgegeven, doch slechts dat hij het rechtsgevolg van omkering en verzwaring van de bewijslast niet kan inroepen indien hij geen informatiebeschikking heeft afgegeven, terwijl achteraf bezien de gevraagde informatie toch noodzakelijk blijkt te zijn.

2.16.

De rechtbank stelt voorop dat de verplichtingen van artikel 47 van de AWR ook in de bezwaarfase gelden en dat onder een ‘te nemen beschikking’ in de zin van artikel 52a, eerste lid, van de AWR mede dient te worden verstaan een uitspraak op bezwaar. Een uitspraak op bezwaar vormt immers een beschikking in de zin van de Awb. De inspecteur was dan ook in beginsel bevoegd om belanghebbende in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift tegen de aan hem opgelegde aanslag gegevens en inlichtingen te vragen, en om – indien hij van mening was dat gevraagde gegevens en inlichtingen niet zijn verstrekt – een informatiebeschikking vast te stellen (vgl. Gerechtshof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2014:2919).

2.17.

De vervolgvraag is dan of de inspecteur in dit geval zijn rechten tot het nemen van een informatiebeschikking heeft verspeeld doordat hij eerst in de bezwaarfase een informatiebeschikking heeft genomen, terwijl hij dit volgens belanghebbende in de aanslagfase al had moeten doen. Belanghebbende heeft dienaangaande verwezen naar de Handelingen Eerste Kamer van 12 april 2011, EK 24-6-23, waarin de situatie wordt beschreven waarin de inspecteur onbewust geen informatiebeschikking heeft genomen. Het volgende is daaromtrent bepaald:

“Op de inspecteur rust het initiatief om zo’n beschikking te nemen, dat is de kern van het voorstel. Doet hij dat niet, om welke reden dan ook, dan is de zaak daarmee afgedaan. De belastingplichtige mag er dan van uitgaan dat er ofwel geen toereikende rechtsgrond bestond voor het verzoek, dat afdoende aan het verzoek tegemoet is gekomen of dat de inspecteur bij nader inzien de informatie toch niet echt nodig heeft. Het voorstel betekent dus wel dat de inspecteur attent moet zijn. Dat zijn inspecteurs doorgaans ook. Komt de inspecteur er later achter bijvoorbeeld bij de aanslagregeling of tijdens bezwaar tegen de aanslag, dat hij bepaalde informatie in retroperspectief toch nodig heeft, dan kan hij zich niet meer op het standpunt stellen dat de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde zijn. Dit geldt ook na de fase van de aanslagregeling bijvoorbeeld als de inspecteur wil navorderen. Dat is terecht. Als de overheid gebruikmaakt van de bevoegdheid om verplichtingen aan burgers op te leggen, is het redelijk dat erop wordt toegezien dat de verplichtingen deugdelijk worden nagekomen. Laat de Belastingdienst het er zelf bij zitten, dan moet dat voor zijn rekening komen en moet dit niet de belastingplichtigen voor de voeten worden geworpen.”

2.18.

De rechtbank maakt hieruit op dat de inspecteur zijn bevoegdheid tot het nemen van een informatiebeschikking kan verspelen door niet adequaat op te treden. Vaststaat dat de inspecteur op 21 oktober 2011 en daarmee voorafgaand aan het opleggen van de onderhavige aanslag belanghebbende heeft verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende beantwoordt die vragen – naar de mening van de inspecteur – onvoldoende, maar toch worden van de zijde van de inspecteur geen nadere vragen gesteld, ook wordt geen informatiebeschikking genomen. De inspecteur legt vervolgens de aanslag op en stelt dan in het kader van de bezwaarfase opnieuw vragen. De strekking van die vragen is, zoals de inspecteur ter zitting ook heeft bevestigd, dezelfde als die van de eerder in de aanslagfase gestelde vragen. Onder die omstandigheden heeft de inspecteur door voorafgaand aan het opleggen van de aanslag geen informatiebeschikking te nemen zijn rechten tot het nemen van een informatiebeschikking naar het oordeel van de rechtbank verspeeld. De eerst in de bezwaarfase vastgestelde informatiebeschikking dient derhalve te worden vernietigd.

2.19

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.20.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch aannemelijk gemaakt.

Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2014 door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.