Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7465, AWB - 14 _ 238

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7465, AWB - 14 _ 238

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 oktober 2014
Datum publicatie
25 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:7465
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 238
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Invorderingswet/bestuurdersaansprakelijkheid.

De ontvanger maakt kennelijk onbehoorlijk bestuur aannemelijk. Belanghebbende, (middellijk) bestuurder van een vennootschapsstructuur, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld vanuit het belang van de individuele belastingplichtige vennootschap, die daardoor de verschuldigde loonheffing niet meer kon betalen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/238

uitspraak van 30 oktober 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 4 februari 2013 op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor de loonbelastingschulden van [A BV] voor een bedrag van € 336.068, inclusief rente, kosten en boeten.

1.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2013 de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 januari 2014, ontvangen bij de rechtbank op 15 januari 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.4.

De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de ontvanger, [verweerder]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.

1.6.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was via een persoonlijke holding-bv ([B BV]) middellijk aandeelhouder en tot 16 mei 2012 bestuurder van [C BV] (opgericht in 1994, hierna: [C BV]) en haar dochters [A BV] (opgericht in 1996, hierna: [A BV]) en [D BV] (opgericht in 2009).

[E] (hierna: [E]) was de andere middellijke aandeelhouder en bestuurder van voornoemde vennootschappen.

2.2.

[C BV] exploiteerde een belastingadviespraktijk. [A BV] exploiteerde een onderneming die personeel uitleende. [C BV] had geen eigen personeel en leende dit in van [A BV]. [C BV] betaalde tevens management fees aan de holding-bv’s van [E] en belanghebbende. De vennootschappen waren gehuisvest in een pand dat in privé toebehoorde aan belanghebbende en [E].

2.3.

[A BV] heeft op 6 april 2010 betalingsonmacht gemeld voor de loonheffingen over het tijdvak februari 2010 (€ 11.245).

2.4.

Bij beschikking van 1 juni 2010 is - met toepassing van het Besluit van de staatssecretaris van 28 mei 2009, nr CPP2009/966M: “Invordering. Tijdelijke versoepeling van het invorderingsbeleid ten aanzien van ondernemers” - uitstel van betaling verleend voor de loonheffingen over de tijdvakken februari 2010 en maart 2010. Het totale bedrag diende op 30 september 2010 betaald te zijn.

2.5.

Bij beschikking van 24 november 2010 is, eveneens met toepassing van voormeld besluit, onder voorwaarden uitstel van betaling verleend voor de loonheffingen over de tijdvakken april 2010 tot en met september 2010. De eerste termijn diende betaald te zijn op 1 januari 2011 en het volledige bedrag op 1 december 2011.

2.6.

De ontvanger heeft [A BV] bij brief van 28 januari 2011 bericht dat zij achter was met betalen en dat de betalingsregeling alleen zou worden voortgezet als de betreffende termijn vóór 7 februari 2011 betaald was. De ontvanger heeft [A BV] bij separate brief van 28 januari 2011 uitgenodigd voor een bespreking over de betalingsregeling en de betalingsonmacht.

2.7.

In de loop van 2011 zijn er verschillende besprekingen geweest tussen [A BV] en de ontvanger, waarbij namens de ontvanger steeds wisselende personen zijn verschenen.

2.8.

Bij een bespreking op 12 oktober 2011 heeft [A BV] verzocht om sanering van de belastingschulden. De ontvanger heeft daarop een onderzoek bij [A BV] aangekondigd in verband met eventuele bestuurdersaansprakelijkheid. De openstaande belastingschuld loonheffingen bedroeg toen € 207.315 (exclusief kosten).

2.8.

Van voormeld onderzoek is op 27 augustus 2012 een rapport verschenen, dat tot de gedingstukken behoort.

2.9.

Het rapport vermeldt – zakelijk weergegeven - onder meer en voor zover hier van belang, het volgende:

- [A BV] was voor haar opbrengsten nagenoeg geheel afhankelijk van [C BV];

- In de jaren 2006 tot en met 2009 werd (een deel van) het personeel van [A BV] steeds voor 100% doorbelast aan [C BV];

- [A BV] factureerde tegen het uurloon (inclusief vakantiegeld) van haar werknemers vermeerderd met een opslag van 10%. Vóór 2008 was die opslag 12,5%. [C BV] belastte de uren tegen een veelvoud daarvan door aan haar klanten. Vanaf 2010 werd voor één medewerker aan [D BV] gefactureerd;

- [A BV] heeft op 6 respectievelijk 9 augustus 2010 de omzet over januari 2010 tot en met juli 2010 gefactureerd aan [C BV] (€ 233.380) respectievelijk [D BV] (€ 31.140);

- [C BV] heeft op de datum van facturering het factuurbedrag verrekend met een rekening-courantschuld van [A BV]. Deze schuld was ontstaan omdat [C BV] maandelijks voorschotten betaalde aan [A BV];

- [A BV] had op 9 augustus 2010 een vordering op [C BV] van € 83.735;

- De bestuurders hebben in september 2010 besloten om [C BV] voor € 93.494,33 te crediteren vanwege de verminderde inzetbaarheid van de werknemers;

- De afhankelijkheid van [A BV] voor haar omzet van [C BV] laat zich van 2006 tot en met 2011 als volgt in een percentage uitdrukken:

2006

2007

2008

2009

1010

2011

99,3%

99,4%

99,2%

96,6%

85,5%

82,5%

- De tarieven in 2010 van vijf medewerkers waren als volgt:

Werknemer [A BV]

Uurtarief door [A BV] doorberekend aan [C BV] (incl. de 10% opslag) 2010

Uurtarief door [C BV] doorberekend aan haar opdrachtgevers in 2010

[F]

€ 27,85

€ 180

[G]

€ 26,65

€ 190

[H]

€ 22,38

€ 160

[I]

€ 14,64

€ 62

[J]

€ 9,40

€ 80

- Uit de jaarstukken van [C BV] over 2008 tot en met 2010 blijken de volgende cijfers:

Jaar

2010

2009

2008

Omzet

€ 604.772

€ 703.465

€ 803.414

Inkoopwaarde omzet

€ 249.285

€ 383.327

€ 311.316

Marge

€ 355.487

€ 320.138

€ 492.098

Kosten

Management kosten

€ 30.000

€ 237.300

€ 234.400

Overige kosten

€ 4.661

€ 5.096

€ 1.897

Onderhoudskosten

€ 4.042

€ 4.111

€ 3.417

Huisvestingskosten

€ 100.000

€ 128.598

€ 123.613

Verkoopkosten

€ 11.698

€ 23.740

€ 24.353

Algemene kosten

€ 57.648

€ 64.381

€ 125.228

Afschrijvingen

€ 23.384

€ 24.004

€ 21.307

Resultaat

€ 123.753

€ -167.092

€ -42.117

- [A BV] heeft in 2007 een verlies geleden van € 32.239 en in 2008 een verlies van € 18.164. In 2009 heeft [A BV] een positief resultaat geboekt van € 1.837. In 2010 en 2011 zijn weer verliezen geleden van € 85.352, respectievelijk € 136.368.

2.10.

Belanghebbende en zijn holding-bv hebben hun bestuurstaken bij [C BV] en [A BV] op 16 mei 2012 neergelegd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende terecht op grond van artikel 36 Invorderingswet 1990 aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van [A BV]. Meer specifiek is in geschil of:

1. belanghebbende bestuurder van [A BV] is geweest;

2. sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur door belanghebbende;

3. de ontvanger in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur met als gevolg dat de aansprakelijkheidstelling van belanghebbende dient te vervallen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.

3.4.

De ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 311.185. Het beroep is reeds hierom gegrond.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing