Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:765, AWB-12_278
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:765, AWB-12_278
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 februari 2014
- Datum publicatie
- 3 januari 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:765
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4321, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-12_278
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/278
Uitspraak van 7 februari 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 14 december 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen en de bijbehorende boetebeschikking (aanslagnummer [aanslagnummer] .A.01.3500).
Zitting
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2013 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. Belanghebbende heeft bij brief van 1 oktober 2013 nadere gegevens verstrekt. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verzonden die daarop heeft gereageerd. Een afschrift van die reactie is aan belanghebbende verzonden.
Op verzoek van belanghebbende heeft een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden op 24 januari 2014 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende dreef in 2003 onder de naam [BV] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit een handelskwekerij en de in- en verkoop van plantmateriaal.
Op 20 september 2007 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften loonbelasting over de jaren 2003 tot en met 2006 (hierna: het boekenonderzoek). Van het boekenonderzoek is met dagtekening 9 januari 2009 een rapport opgesteld.
Bij het boekenonderzoek zijn onder meer de volgende constateringen gedaan. Over 2003 zijn geen aangiften loonbelasting ingediend. In de administratie zijn geen loonbelastingverklaringen aangetroffen. Volgens de aanwezige administratie is over 2003 in totaal een bedrag van € 9.077,15 aan netto lonen door belanghebbende uitbetaald. Via de privérekening van belanghebbende is over december 2003 nog een bedrag van € 412,50 aan loon en € 525 aan vakantiegeld uitbetaald. Het totaal betaalde netto loon over 2003 bedroeg aldus € 10.014,65. In de administratie en de jaarrekening 2003 van belanghebbende is een bedrag van € 14.077 aan bruto loon verantwoord. Het loon is uitbetaald aan [persoon A] (hierna: [A] ).
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een jaaropgave 2003 ten name van werknemer [A] en afgegeven door werkgever [BV] te [plaats] .
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van 10 december 2003 van belanghebbende gericht aan het UWV GUO te Eindhoven waarin - voor zover hier van belang - het volgende is vermeld:
“De heer [A] is reeds vanaf 2001 bij ons in dienst.
(…)
Daar het ging om een mondelinge arbeidsovereenkomst staat hiervan helaas niets op papier.
Voor de toekomst bieden wij de heer [A] een dienstverband van 30 uren per week met een netto salaris van E. 990,- excl. vakantietoeslag.
Voorheen bestonden de werkzaamheden uit onkruidvrij houden van de gewassen, water geven, oppotwerkzaamheden en verspenen.(…)”
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, berekend met toepassing van het anoniementarief, omdat belanghebbende, als inhoudingsplichtige, niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan (artikel 26b, 31 vierde lid en artikel 32a van de Wet op de loonbelasting 1964). De aanslag is als volgt berekend: 131,2% van € 10.014 is € 13.139. Tegelijkertijd is de boetebeschikking vastgesteld ten bedrage van € 3.284, oftewel 25% van € 13.139. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en boete gehandhaafd.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of [A] zijn werkzaamheden voor belanghebbende in dienstbetrekking heeft verricht, zoals de inspecteur stelt en belanghebbende betwist. Voorts is tussen partijen in geschil of de boete terecht is opgelegd.
Belanghebbende heeft heel in het kort gesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat [A] niet bij hem in dienstbetrekking heeft gewerkt. Volgens belanghebbende verrichtte [A] de werkzaamheden als zelfstandige ondernemer.
Onder de naam loonbelasting wordt van werknemers of hun inhoudingsplichtige belasting geheven over het belastbaar loon. Inhoudingsplichtige is degene tot wie een persoon in dienstbetrekking staat. Onder werknemer wordt onder meer verstaan een natuurlijk persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Een privaatrechtelijke dienstbetrekking is aanwezig als er tussen partijen een arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek is gesloten. Er is sprake van een dergelijke overeenkomst indien er sprake is van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer, de werknemer verplicht is tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd en de werkgever een verplichting tot het betalen van loon heeft.
De bewijslast voor de stelling dat [A] in 2003 tot belanghebbende in dienstbetrekking stond, rust op de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur hierin geslaagd. Uit de gedingstukken, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat er sprake is van een arbeids- en gezagsverhouding tussen belanghebbende en [A] , dat [A] verplicht was de arbeid persoonlijk te verrichten en dat belanghebbende verplicht was hem voor zijn werkzaamheden te betalen. Hetgeen belanghebbende hiertegenover heeft gesteld, is onvoldoende. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende enkel stellingen aanvoert zonder dat enig bewijs van die stellingen wordt overgelegd. In het licht van de in 2.3.1 tot en met 2.3.3 genoemde constateringen is dat onvoldoende.
Uit het voorgaande volgt dat de (mondelinge) overeenkomst tussen belanghebbende en [A] als een overeenkomst van dienstbetrekking dient te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitbetaalde bedragen aan [A] dan ook terecht als loon aangemerkt waarover belanghebbende loonbelasting en premie volksverzekeringen had moeten inhouden en afdragen. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd en tot het juiste bedrag berekend.
De inspecteur heeft een vergrijpboete van 25% opgelegd vanwege (voorwaardelijke) opzet. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende [A] in dienst heeft genomen en hem bewust loon heeft uitbetaald zonder daarbij loonbelasting en premie volksverzekeringen in te houden en af te dragen. Het is dan aan opzet van belanghebbende te wijten dat hij geen loonbelasting en premie volksverzekeringen op aangifte heeft afgedragen (artikel 67f van de AWR). De inspecteur heeft daarmee aan zijn bewijslast voldaan. Rekening houdend met de omvang van het boetebedrag heeft de inspecteur de boete verminderd tot € 3.284. Naar het oordeel van de rechtbank is een boete van € 3.284 in overeenstemming met de ernst van het gepleegde vergrijp en de omstandigheden van het geval en in dit geval geboden.
Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2014 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.