Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7814, AWB - 14 _ 2640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7814, AWB - 14 _ 2640

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 november 2014
Datum publicatie
3 december 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:7814
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2640
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag BPM

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende de feitelijke beschikking over de auto met een Duits kenteken had en binnen een tijdsbestek van zes maanden vier keer met die auto gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse weg. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd. Voor de boete is hier geen sprake van recidive zoals de inspecteur stelt. Volledige BPM-heffing ter zake van incidenteel, kortdurend gebruik van de openbare weg acht de rechtbank een ongeoorloofde belemmering van het vrije kapitaalverkeer binnen de EU. Een enkele constatering acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van duurzaam feitelijk gebruik. Er zijn meerdere constateringen nodig om te kunnen bepalen of sprake is van feitelijk duurzaam gebruik van de auto in Nederland. De rechtbank vindt hier een vergrijpboete van 50% passend.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/2640

uitspraak van 7 november 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) van € 6.194 (aanslagnummer [aanslagnummer], hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 6.194.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 maart 2014 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen per fax van 28 april 2014, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2014 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde: [gemachtigde], ter bijstand vergezeld van zijn vader [vader], en namens de inspecteur: [verweerder]. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil de volgende feiten vast:

2.1.

Belanghebbende is woonachtig in Nederland. Op 6 juni 2013 is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van een personenauto van het merk Mercedes, type C 320, met Duits kenteken [kenteken](hierna: de auto) in Nederland van de openbare weg gebruik maakte.

2.2.

Naar aanleiding van voormelde constatering heeft de inspecteur bij brief van 26 juni 2013 zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt een naheffingsaanslag met een bestuurlijke boete van 25% van de verschuldigde belasting op te leggen.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 6 juli 2013 gereageerd op voormeld voornemen. In deze brief stelt belanghebbende dat de auto door [B BV] van een Duits bedrijf is gehuurd. Tevens heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om de ‘vrijstelling kortstondig gebruik’ voor het gebruik van de auto op 6 juni 2013 ambtshalve te verlenen.

2.4.

De inspecteur heeft bij brief van 6 augustus 2013 de toenmalige gemachtigde van belanghebbende verzocht onder meer de huurovereenkomst ter zake van de huur van de auto door [B BV] te verstrekken. De inspecteur heeft bij brieven van 8 oktober 2013 en 29 oktober 2013 zijn verzoek herhaald. De huurovereenkomst is niet aan de inspecteur overgelegd.

2.5.

Bij brief van 20 november 2013 heeft de inspecteur zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt de naheffingsaanslag met een bestuurlijke boete van 100% op te leggen. Daarbij heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende na de brief van 26 juni 2013, toch in de auto is blijven rijden.

2.6.

Met dagtekening 12 december 2013 is de naheffingsaanslag met een boete van 100% van de verschuldigde BPM aan belanghebbende opgelegd. Bij de toelichting van de naheffingsaanslag staat vermeld dat geconstateerd is dat belanghebbende ook op 26 oktober 2013, 4 november 2013 en 15 november 2013 met de auto in zijn woonplaats heeft gereden.

2.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 16 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boete bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

2.8.

De inspecteur heeft de ambtsedig opgemaakte verklaringen van ambtenaren van de Belastingdienst overgelegd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Hierbij verklaar ik, [ambtenaar], (…):

Op zaterdag 26 oktober 2013 omstreeks 18.52u heb ik waargenomen dat de mij ambtshalve bekende [belanghebbende] (…) op de oprit van zijn woonhuis [adres 1] (…) in de auto MERCEDES BENZ 0320 CDI 4matic met Duits kenteken [kenteken] stapte aan de bestuurderskant, de auto startte en wegreed richting [woonplaats] centrum. Ik nam waar dat hij alleen in het voertuig zat en de auto bestuurde.

Aldus naar waarheid opgemaakt,

Maastricht 5 november 2013”

“Hierbij verklaar ik, [ambtenaar], (…):

Op maandag 4 november2013 omstreeks 15.17u heb ik waargenomen dat de mij ambtshalve

bekende [belanghebbende], (…) vanaf het bedrijfsterrein [adres 2] waar deze werkzaam is, naar zijn woonhuis ,[adres 1] liep waar op de oprit voor dit woonhuis de auto MERCEDES BENZ C320 CDI 4matic met Duits kenteken [kenteken] geparkeerd stond. Hij stapte aan de bestuurderskant in deze auto, startte de auto en reed weg naar het centrum van [woonplaats]. Ik nam waar dat hij alleen in het voertuig zat en de auto bestuurde.

Aldus naar waarheid opgemaakt,

Maastricht 5 november 2013”

“Hierbij verklaren wij, [ambtenaren], (…):

Op vrijdag 15 november 2013 omstreeks 13.00 uur hebben wij ter hoogte van de rotonde nabij [adres 2] te [woonplaats] een Mercedes met Duits kenteken [kenteken] zien rijden met als bestuurder [belanghebbende], (…).. Wij waren omstreeks 13.00 uur onderweg in het kader van onze dienstbetrekking en passeerden daarbij de bovengenoemde rotonde. [Belanghebbende] is bij ons ambtshalve bekend.

Aldus naar waarheid opgemaakt,

Maastricht, 26 november 2013”

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?

  2. Zo ja, is de boete niet tot een te hoog bedrag vastgesteld?

De hoogte van de naheffingsaanslag is tussen partijen niet in geschil.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft – kort zakelijk weergegeven – onder meer het volgende aangevoerd:

-

Ik ben het slachtoffer van de ‘vete’ tussen de Belastingdienst en mijn vader;

-

mij is geen waarschuwing gegeven dat ik niet meer met de auto in Nederland mocht rijden;

-

[B BV] heeft de auto van een Duits bedrijf gehuurd;

-

op 6 juni 2013 heb ik kort met de auto gereden, namelijk alleen om te gaan tanken, volgens mij in opdracht van [A], de directeur van [B BV];

-

de naheffingsaanslag moet dus aan [B BV] worden opgelegd;

-

Ik heb niet met de auto gereden, anders dan het heen- en terugrijden naar het tankstation op 6 juni 2013;

-

de waarneming van 26 oktober 2013 kan niet juist zijn, omdat ik toen in Duitsland was;

-

de drie ambtsedige verklaringen stemmen niet overeen met de werkelijkheid, zijn mogelijk opzettelijk valselijk opgemaakt en op onrechtmatige wijze tot stand gekomen;

-

ik heb drie verklaringen van personen waarin wordt bevestigd dat het onmogelijk is om vanaf de carpoolplek en de rotonde iemand herkenbaar waar te nemen die zich op de [adres 1] bevindt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag en boete tot nihil. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing