Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:247, 14/01096
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:247, 14/01096
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 januari 2017
- Datum publicatie
- 26 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:247
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:7814, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2508
- Zaaknummer
- 14/01096
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Nederland. In juni 2013 wordt geconstateerd dat hij met een auto met Duits kenteken in Nederland van de openbare weg gebruik maakte. Volgens drie ambtsedig opgemaakte verklaringen van ambtenaren van de Belastingdienst is belanghebbende later in het jaar nog driemaal in de auto gesignaleerd. Ten aanzien van het gebruik van de auto in juni 2013 heeft belanghebbende diverse tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Het Hof acht aannemelijk dat hem de auto feitelijk ter beschikking stond. Aan twee van de drie waarnemingen van de ambtenaren kent het Hof onvoldoende bewijs toe. Het Hof komt tot de conclusie dat de auto bestemd was om hoofdzakelijk op het Nederlandse grondgebied duurzaam te worden gebruikt of daar feitelijk duurzaam werd gebruikt. De naheffingsaanslag BPM is dan ook terecht opgelegd. Het Hof acht een boete van 50% passend en geboden.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01096
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 november 2014, nummer AWB 14/2640, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 6.194 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 6.194. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165.
De Rechtbank heeft het beroep betreffende de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot een bedrag van € 3.097, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 487 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 165 aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brieven van 30 maart 2015 en 11 juni 2015 schriftelijk gerepliceerd. De Inspecteur heeft de griffier van het Hof bij brief van 23 juli 2015 bericht geen gebruik te maken van de mogelijkheid om te dupliceren.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 1 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is woonachtig in Nederland. Op 6 juni 2013 is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van een personenauto van het merk [merk] , type [nummer] , met Duits kenteken [kenteken] (hierna: de auto) in Nederland van de openbare weg gebruik maakte.
Tot de gedingstukken behoort een rapport van bevindingen, opgesteld door de heer [E] en mevrouw [F] van 7 juni 2013. In dit rapport staat onder andere vermeld:
“Volgens [belanghebbende] was de auto niet van hem maar van een vriend van hem, ene [naam] waarvan de achternaam hem niet te binnenschoot. Deze zou in [plaats 2] moeten wonen.
Ze waren aan het barbecueën en de auto van [belanghebbende] was klemgezet. Hij had toen de auto van [naam] geleend omdat hij even iets op moest halen.”
Naar aanleiding van voormelde constatering heeft de Inspecteur bij brief van 26 juni 2013 zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt een naheffingsaanslag met een bestuurlijke boete van 25% van de verschuldigde belasting op te leggen.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 juli 2013 gereageerd op voormeld voornemen. In deze brief stelt belanghebbende dat de auto door [bedrijf] B.V. van een Duits bedrijf is gehuurd. Voorts wordt verklaard dat belanghebbende de auto even voor een boodschap bereed. Tevens heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om de ‘vrijstelling kortstondig gebruik’ voor het gebruik van de auto op 6 juni 2013 ambtshalve te verlenen.
De Inspecteur heeft bij brief van 6 augustus 2013 de toenmalige gemachtigde van belanghebbende verzocht om onder meer de huurovereenkomst ter zake van de huur van de auto door [bedrijf] B.V. te verstrekken. Bij brief van 10 september 2013 berichtte de toenmalige gemachtigde dat belanghebbende deze tot dat moment niet kon vinden. Gehoopt werd dat deze op korte termijn kon worden toegezonden. Wel zijn enkele facturen van huurtermijnen en betalingsbewijzen overgelegd. Het gaat hier om de huurtermijnen betreffende december 2012 en januari 2013. De Inspecteur heeft bij brieven van 8 oktober 2013 en 29 oktober 2013 zijn verzoek om overlegging van de huurovereenkomst herhaald. De huurovereenkomst is niet aan de Inspecteur overgelegd.
Bij brief van 20 november 2013 heeft de Inspecteur zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt om de naheffingsaanslag met een bestuurlijke boete van 100% op te leggen. Daarbij heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende na de brief van 26 juni 2013 toch in de auto is blijven rijden.
Met dagtekening 12 december 2013 is de naheffingsaanslag met een boete van 100% van de verschuldigde BPM aan belanghebbende opgelegd. Bij de toelichting van de naheffingsaanslag staat vermeld dat geconstateerd is dat belanghebbende ook op 26 oktober 2013, 4 november 2013 en 15 november 2013 met de auto in zijn woonplaats heeft gereden.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
De Inspecteur heeft drie ambtsedig opgemaakte verklaringen van ambtenaren van de Belastingdienst overgelegd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Hierbij verklaar ik, [D] , (…):
Op zaterdag 26 oktober 2013 omstreeks 18.52u heb ik waargenomen dat de mij ambtshalve bekende [belanghebbende] (…) op de oprit van zijn woonhuis [a-straat] 15 in de auto [merk] [nummer] met Duits kenteken [kenteken] stapte aan de bestuurderskant, de auto startte en wegreed richting [plaats 1] centrum. Ik nam waar dat hij alleen in het voertuig zat en de auto bestuurde.
Aldus naar waarheid opgemaakt,
[plaats 4] 5 november 2013”
“Hierbij verklaar ik, [D] , (…):
Op maandag 4 november 2013 omstreeks 15.17u heb ik waargenomen dat de mij ambtshalve bekende [belanghebbende] (…) vanaf het bedrijfsterrein [a-straat] 3, waar deze werkzaam is, naar zijn woonhuis , [a-straat] 15 liep waar op de oprit voor dit woonhuis de auto [merk] [nummer] met Duits kenteken [kenteken] geparkeerd stond. Hij stapte aan de bestuurderskant in deze auto, startte de auto en reed weg naar het centrum van [plaats 1] . Ik nam waar dat hij alleen in het voertuig zat en de auto bestuurde.
Aldus naar waarheid opgemaakt,
[plaats 4] 5 november 2013”
“Hierbij verklaren wij, [G] en [H] , (…):
Op vrijdag 15 november 2013 omstreeks 13.00 uur hebben wij ter hoogte van de rotonde nabij [a-straat] 3 te [plaats 1] een [merk] met Duits kenteken [kenteken] zien rijden met als bestuurder [belanghebbende], (…).. Wij waren omstreeks 13.00 uur onderweg in het kader van onze dienstbetrekking en passeerden daarbij de bovengenoemde rotonde. [Belanghebbende] is bij ons ambtshalve bekend.
Aldus naar waarheid opgemaakt,
[plaats 4] , 26 november 2013”
Belanghebbende heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van mevrouw [K] . Deze luidt als volgt:
“STATEMENT
Hereby I [K] , born on [geboortedatum] 1976, residing in [plaats 3] Germany, declare that [belanghebbende] came to my house around 19.30h on the 26th of October 2013 in [plaats 3] , Germany. He stayed untill the 27th of October 2013.
Name [K]
(Signature)
[plaats 3] , 30th of May 2014”
Belanghebbende heeft een verklaring van zijn vader, de heer [A] , van 5 januari 2015 overgelegd. Deze verklaart:
“- terug in de tijd, daarbij raadplegend mijn agenda, emails en geheugen het volgende:
Volgens mij heeft zoon [belanghebbende] op 4 november 2013 om 15.17 uur niet gereden met de auto [kenteken] en evenmin heeft hij deze opgehaald bij de [a-straat] 15.
- Volgens mij heeft zoon [belanghebbende] op 15 november 2013 om 13.00 uur de auto [kenteken] niet opgehaald bij de [a-straat] 15.
- [belanghebbende] vertegenwoordigde het kantoor op dit moment omdat ik op maandag 29 oktober 2013 ben ontslagen uit het ziekenhuis en hij de aangewezen persoon was die het kantoor bemande.”
Belanghebbende heeft daarnaast een verklaring overgelegd van [L] , opgemaakt op 5 januari 2015:
“Ik heb mijn geheugen, mijn emails en agenda geraadpleegd en ik verklaar daarover het navolgende:
1) op maandag 4 november 2013 was ik om 15.00 uur aanwezig op het kantoor. (gewerkt van 14.00 uur tot 17.00 uur)
- Ook [belanghebbende] was toen aanwezig en deze heeft volgens mij deze middag het kantoor niet verlaten.
- Hij had een afspraak. Ook is deze afspraak, [M] , die middag op kantoor geweest.
2) Op vrijdag 15 november 2013 was ik om 13.00 uur aanwezig op het kantoor. (gewerkt van 12.30 tot 15.30 uur)
- Ook [belanghebbende] was er toen.
- Volgens mij is hij deze middag niet uit kantoor weg gegaan.”
Belanghebbende heeft daarnaast diverse verklaringen overgelegd van personen die verklaren omtrent de mogelijkheid van waarnemingen vanaf bepaalde posities in of nabij de [a-straat] te [plaats 1] .
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag BPM terecht aan belanghebbende opgelegd?
II. Heeft de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
III. Is terecht en tot het juiste bedrag een boete opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste en derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.