Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7977, AWB - 14 _ 1012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7977, AWB - 14 _ 1012

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 november 2014
Datum publicatie
3 december 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:7977
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1012
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 21 en 35b

Inhoudsindicatie

Successiewet (artikel 21 en artikel 35b)

Belanghebbende en haar zus zijn de enige erfgenamen van erflaatster. Tot de nalatenschap behoren onder meer aanmerkelijk belangaandelen. De activiteiten van de vennootschap bestonden uit de exploitatie van een vastgoedportefeuille. De waarde van de aandelen en de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit zijn in geschil. De rechtbank is van oordeel dat de waarde in het economisch verkeer van de aandelen niet kan worden gesteld op de prijs die bij verkoop op een executieveiling verkregen zou worden. Gezien het feit dat de vastgoedportefeuille winstgevend is, is er immers geen reden voor snelle liquidatie. Verder oordeelt de rechtbank dat in het onderhavige geval geen sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer en is dus de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/1012

uitspraak van 6 november 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 15 februari 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag recht van successie opgelegd die is berekend naar een belaste verkrijging van € 2.582.667 uit de nalatenschap van [A] (aanslagnummer [aanslagnummer], hierna: de aanslag).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2014 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 februari 2014, ontvangen bij de rechtbank op 19 februari 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend. Een afschrift van deze pleitnota is bij brief van 25 augustus 2014 naar de inspecteur verzonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Breda, en namens de inspecteur [verweerder].

1.7.

Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan met deze uitspraak is verzonden. De pleitnota van belanghebbende wordt, met instemming van partijen, geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende.

1.8.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil de volgende feiten vast:

2.1.

[A] (hierna: erflaatster) is op [datum] 2008 overleden.

2.2.

Belanghebbende en haar zus, [B], zijn de enige erfgenamen van erflaatster.

2.3.

Tot de nalatenschap van erflaatster behoren onder meer alle aandelen in [A BV] (hierna: [A BV]).

De activiteiten van [A BV] bestonden uit de exploitatie van een vastgoedportefeuille. Tot de activa van [A BV] behoorden 4 (complexen van) onroerende zaken in Amsterdam die aan derden werden verhuurd. Het verhuurde bestond uit 41 woningen/appartementen, één kantoorruimte en 2 winkelruimtes. De appartementen die behoren tot een complex kunnen niet (allemaal) afzonderlijk verkocht worden. De exploitatie en het beheer van de onroerende zaken is door [A BV] uitbesteed aan het vastgoedservicekantoor [C] te Amsterdam. [C] voert onder meer de volgende werkzaamheden uit:

- Onderhoud en technisch beheer: het verrichten van klein dagelijks onderhoud en in overleg met de directie plannen en (laten) plegen van groot onderhoud.

- Financieel - en administratief beheer: het ontvangen en innen van huren, het verzorgen van afrekeningen ten aanzien van service en nutsvoorzieningen, de facturatie, de inning en het beheer van debiteurenposities, de registratie en betalingen ten aanzien van crediteuren.

- Commercieel beheer: het optimaliseren van de verhuurposities en het vastleggen van de verhuuractiviteiten in een periodieke (financiële) rapportage. Het bijwonen van vergaderingen van de verenigingen van eigenaars en het vertegenwoordigen van [A BV] in geschillen met huurders.

- Leveranties en diensten: het afsluiten van service- en onderhoudscontracten en het bewaken van geleverde diensten aan huurders, het administreren van de gemaakte kosten en het jaarlijks vervaardigen van de afrekening van de werkelijke kosten ten behoeve van de huurders.

2.4.

Ten behoeve van de aangifte voor het recht van successie zijn namens belanghebbende en haar zus door taxateur [taxateur D] van [E BV] (hierna: [E BV]) taxaties verricht van de 4 onroerende zaken in [A BV]. [E BV] heeft voor iedere onroerende zaak een taxatierapport opgesteld (hierna: rapporten [E BV]). De waarde van de onroerende zaken heeft [E BV] bepaald met toepassing van de huurwaardekapitalisatiemethode. Volgens de rapporten [E BV] was op overlijdensdatum de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat van de onroerende zaken :

Waarde in verhuurde staat

[adres 1]

€ 520.000

[adres 2],

hoek [adres 3]

€ 850.000

[adres 4]

€ 4.240.000

[adres 5],

hoek [adres 6]

€ 1.240.000

Totaal

€ 6.850.000

2.5.

Op 18 februari 2010 is namens belanghebbende en haar zus aangifte voor het recht van successie gedaan. In de aangifte is voor de verkrijging van de aandelen [A BV] verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b Successiewet, tekst 2008 (verder: SW). De aandelen [A BV] zijn, met inachtneming van de rapporten [E BV], op overlijdensdatum voor het successierecht gewaardeerd op € 5.866.072. Daarbij is de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat van de onroerende zaken van in totaal € 6.850.000 als uitgangspunt genomen.

2.6.

De inspecteur heeft toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit geweigerd. Met dagtekening 15 februari 2011 is de aanslag opgelegd. De inspecteur heeft daarbij de waardering van de aandelen [A BV] gevolgd. Belanghebbende heeft bij brief van 25 maart 2011, bij de inspecteur binnengekomen op 28 maart 2011, bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

2.7.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2014 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 februari 2014, bij de rechtbank binnengekomen op 19 februari 2014, beroep ingesteld.

2.8.

Belanghebbende heeft in de beroepsfase twee waarderingsrapporten overgelegd. Te weten: (1) een analyserapport van [F BV] van 17 april 2014 over de waarde van de onroerende zaken bij gedwongen verkoop, ofwel de liquidatiewaarde van de onroerende zaken (hierna: rapport [F BV]) en (2) een waarderingsrapportage van [kantoornaam gemachtigden] van 11 april 2014 over de going-concernwaarde van de aandelen [A BV] (hierna: rapport [kantoornaam gemachtigden]).

2.9.

[F BV] heeft bij het bepalen van de liquidatiewaarde van de onroerende zaken als uitgangspunt genomen de onderhandse verkoopwaarden zoals door [E BV] (zie 2.4) zijn vastgesteld en van daaruit de liquidatiewaarde van de onroerende zaken berekend op € 4.590.000. Deze waarde is bepaald door uit te gaan van executie van de panden op een veiling, waarbij de executiewaarde is vastgesteld op 67% van door [E BV] berekende onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat. De liquidatiewaarde van de aandelen [A BV] bedraagt in dat geval € 3.644.262.

2.10.

In het rapport [kantoornaam gemachtigden] is de going-concernwaarde per 4 augustus 2008 van de aandelen [A BV] berekend op € 3.819.000. Na aftrek van de latente aanmerkelijkbelangbelasting resulteert dan een waarde van de aandelen van € 3.575.812.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil:

  1. De waarde op overlijdensdatum van de aandelen [A BV]. Het geschil spitst zich toe op de vraag welk van de drie rapporten ([F BV], [kantoornaam gemachtigden] of [E BV]) moet worden gevolgd voor de bepaling van waarde van de aandelen [A BV] ten behoeve van het recht van successie.

  2. Het antwoord op de vraag of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b SW van toepassing is op de verkrijging van de aandelen in [A BV].

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.

3.3.

Belanghebbende stelt dat voor de waardering van de aandelen primair het rapport [F BV] moet worden gevolgd en subsidiair het rapport [kantoornaam gemachtigden]. Volgens de inspecteur dienen de rapporten van [E BV] te worden gevolgd en is de waarde zoals in de aangifte is verantwoord juist. De tweede in geschil zijnde vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot één naar een verkrijging van primair € 96.558 en subsidiair € 1.724.887. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing