Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8726, AWB - 13 _ 1812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8726, AWB - 13 _ 1812

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 december 2014
Datum publicatie
23 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:8726
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 13 _ 1812
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

1 van 26 KBL

Belanghebbende is geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. Belanghebbende heeft in de beroepsfase in 2013 informatie verstrekt over de rekening waarna de opgelegde (navorderings)aanslagen ambtshalve zijn verminderd. De rechtbank oordeelt dat:

- de renseignementen niet als onrechtmatig moeten worden aangemerkt nu belanghebbende niet aannemelijk maakt dat de Nederlandse overheid betrokken is geweest bij enig frauduleus gedrag met betrekking tot de microfiches,

- de navorderingsaanslagen voortvarend zijn opgelegd,

- de boeten, met uitzondering van IB/PVV 1990 t/m 1992 en VB 1991 t/m 1993, terecht zijn opgelegd,

- de overschrijding van de redelijke termijn van 100 maanden aan de Minister en de inspecteur dient te worden toegerekend. De rechtbank ziet echter aanleiding om de behandelingsduur van de procedure bij Hof ‘s-Hertogenbosch deels voor rekening van de Minister te laten komen. Schadevergoeding € 8.500.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummers AWB 13/1812 tot en met 13/1838, AWB 13/1565 en 13/1568

uitspraak van 22 december 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

13/1812

1990

H08

31-12-2002

13/1813

1991

H18

31-05-2003

13/1814

1992

H28

31-05-2003

13/1815

1993

H38

31-05-2003

13/1816

1994

H48

31-05-2003

13/1817

1995

H57

17-06-2003

13/1818

1996

H67

28-05-2003

13/1819

1997

H77

28-05-2003

13/1820

1998

H87

28-05-2003

13/1821

1999

H97

28-05-2003

13/1822

2000

H06

31-05-2003

13/1823

2001

H16

26-11-2004

13/1824

2002

H26

28-10-2005

13/1825

2003

H36

29-12-2006

13/1826

2004

H46

20-12-2007

13/1827

2005

H56

30-12-2008

13/1826

2006

H66

31-12-2009

13/1565

2007

H76

03-12-2010

13/1568

2008

H86

04-03-2011

Vermogensbelasting (hierna: VB)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

13/1829

1991

K18

31-12-2002

13/1830

1992

K28

31-05-2003

13/1831

1993

K38

31-05-2003

13/1832

1994

K48

31-05-2003

13/1833

1995

K58

31-05-2003

13/1834

1996

K67

17-06-2003

13/1835

1997

K77

28-05-2003

13/1836

1998

K87

28-05-2003

13/1837

1999

K97

28-05-2003

13/1838

2000

K07

28-05-2003

1.2.

Bij de voormelde (navorderings)aanslagen zijn verhogingen (met kwijtschelding), danwel boeten (hierna: boeten) opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan over de IB/PVV 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000. De aanslagen en beschikkingen zijn gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is door middel van één beroepschrift in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar bij Hof ’s-Hertogenbosch. Het Hof heeft het beroep, bij uitspraak van 10 december 2010 gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur wegens schending van de hoorplicht. Hierbij is de inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van belanghebbende met inachtneming van de uitspraak van het Hof.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De cassatiemiddelen zijn alle gericht tegen de proceskostenbeslissing. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie, bij arrest van 14 oktober 2011 met toepassing van art. 81 Wet RO, ongegrond verklaard.

1.6.

Nadat belanghebbende op 30 januari 2013 is gehoord, heeft de inspecteur de uitspraak gemotiveerd bij brief van 15 maart 2013, gevolgd door de verminderingsbeschikkingen met dagtekening 1 maart 2013 (voor IB/PVV 2007 en 2008) en met dagtekening 15 maart 2013 inzake alle overige (navorderings)aanslagen uitspraken op bezwaar gedaan.

1.8.

Belanghebbende heeft bij brieven van 11 en 19 maart 2013, ontvangen bij de rechtbank op respectievelijk 12 maart 2013 en 20 maart 2013, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van, in totaal, € 88. De beroepschriften zijn bij brief van 2 april 2013, ontvangen bij de rechtbank op 4 april 2013, gemotiveerd.

1.9.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014 te Breda. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting die op 25 februari 2014 naar partijen zijn gezonden. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.11.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.12.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op de nieuwe berekeningen van de inspecteur.

1.13.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.14.

Op verzoek van belanghebbende heeft op 23 mei 2014 te Breda een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de getuige [getuige] gehoord. De inspecteur heeft ter zitting verminderingsbeschikkingen overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De rechtbank rekent deze tot de stukken van het geding. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal, waarvan afschriften aan deze uitspraak zijn gehecht.

1.15.

De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brieven van 15 juli 2014 en 30 september 2014 heeft de rechtbank deze termijn verlengd en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [datum] 1937, is gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenote), geboren op [datum] 1942.

2.2.

Belanghebbende is vanaf 1990 beschreven voor de inkomsten- en vermogensbelasting en heeft aangifte voor die middelen gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).

2.3.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.

2.4.

Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

2.5.

Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (...) 54-[rekeningnummer]-44-0000 00 0040 TER LDO [X - Y] 272.651,31

(…)

55-[rekeningnummer]-71-0000 00 0060 TER LDO [X - Y] 65.530,94

(…)

52-[rekeningnummer]-87-0000 00 0040 VUE [X - Y] -8,28

2.6.

Door [medewerker], medewerker van de FIOD-ECD, is op 23 september 2002 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts belanghebbende, gehuwd met de echtgenote, als rekeninghouder van de KBL-rekening [rekeningnummer] in aanmerking.

2.7.

Belanghebbende is voor het eerst op 8 januari 2002 door de inspecteur aangeschreven met het verzoek om informatie te verschaffen over een in het buitenland aangehouden bankrekening. Naar de rechtbank begrijpt is vervolgens gedurende het jaar 2002 continu contact geweest tussen belanghebbende c.q. de gemachtigde en de inspecteur over de in het buitenland aangehouden bankrekening. Vervolgens zijn met dagtekening 31 december 2002 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 (inclusief boetes en heffingsrente) opgelegd (hierna ook: de eerste serie aanslagen). Daarna zijn in de periode 28 mei 2003 tot en met 17 juni 2003 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met IB/PVV 2000 en VB 1992 tot en met 2000 opgelegd (hierna ook: de tweede serie aanslagen). Vervolgens zijn ook voor aanslagjaren na 2000 zogenoemde KBL-correcties aangebracht op de aangiften.

2.8.

Nadat de inspecteur in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening heeft gevorderd, heeft belanghebbende in 2013 gegevens over de KBL-rekening overgelegd. Naar aanleiding van deze gegevens heeft de inspecteur nieuwe berekeningen van de (navorderings)aanslagen gemaakt en de navorderingsaanslagen ambtshalve verminderd op 19 februari 2014 (IB/PVV 2008), 26 februari 2014 (IB/PVV 2009), 15 maart 2014 (IB/PVV 2006), en 28 februari 2014 (overige aanslagen). Dit resulteert in het volgende overzicht:

IB/PVV in guldens:

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

belasting

boeten

heffingsrente

13/1812

1990

H08

2.325

1.674

1.104

13/1813

1991

H18

8.322

5.992

3.253

13/1814

1992

H28

9.019

6.494

2.989

13/1815

1993

H38

7.291

5.250

2.049

13/1816

1994

H48

5.745

4136

1.359

13/1817

1995

H57

5.700

4.104

1.196

13/1818

1996

H67

5.730

4.126

1.165

13/1819

1997

H77

6.120

4.406

1.152

13/1820

1998

H87

6.337

4.563

987

13/1821

1999

H97

4.947

3.562

622

13/1822

2000

H06

5.197

3.742

466

De navorderingsaanslagen IB/PVV 1993 tot en met 1999 zijn niet verminderd; voor deze jaren zijn uitsluitend de boeten verlaagd.

IB/PVV in euro’s:

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

b.i. box 3

belasting

boeten

heffingsrente

13/1823

2001

H16

7.462

1.393

1.001

129

13/1824

2002

H26

4.416

1.595

953

166

13/1825

2003

H36

5.770

1.731

1.214

208

13/1826

2004

H46

595

596

429

82

13/1827

2005

H56

2.916

874

629

123

13/1826

2006

H66

255

76

54

14

13/1565

2007

H76

0

0

0

0

13/1568

2008

H86

3.257

977

703

89

VB,in guldens:

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

belasting

boete

heffingsrente

13/1829

1991

K18

2.200

1.584

1.045

13/1830

1992

K28

2.296

1.653

897

13/1831

1993

K38

2.392

1.722

792

13/1832

1994

K48

2.480

1.786

697

13/1833

1995

K58

2.280

1.642

539

13/1834

1996

K67

2.080

1.498

436

13/1835

1997

K77

1.888

1.359

356

13/1836

1998

K87

1.491

1.074

232

13/1837

1999

K97

1.323

953

166

13/1838

2000

K07

1.176

847

105

De navorderingsaanslag VB 1994 is niet verminderd; uitsluitend de boete is verlaagd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente en boeten terecht zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

  1. Is het gebruik van de door de inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?

  3. Is bij de ambtshalve vermindering rekening gehouden met toerekening van de helft van het vermogen aan de echtgenote vanaf 2001?

  4. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?

  5. Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade?

  6. Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding?

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en de processen-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing