Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8962, AWB - 12 _ 7272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8962, AWB - 12 _ 7272

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 december 2014
Datum publicatie
23 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:8962
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 12 _ 7272
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

KBL: 30 uitspraken

Erflater is geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. Belanghebbenden hebben in de beroepsfase in 2013 informatie verstrekt over de rekening waarna de opgelegde (navorderings)aanslagen ambtshalve zijn verminderd. De rechtbank oordeelt dat:

- het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2004 terecht niet-ontvankelijk is verklaard,

- de renseignementen niet als onrechtmatig moeten worden aangemerkt nu belanghebbenden niet aannemelijk maken dat de Nederlandse overheid betrokken is geweest bij enig frauduleus gedrag met betrekking tot de microfiches,

- de navorderingsaanslagen voortvarend zijn opgelegd,

- belanghebbenden hun stelling dat de helft van het vermogen vanaf 2001 niet is toegerekend aan de vrouw niet nader onderbouwd hebben,

- de overschrijding van de redelijke termijn van 100 maanden aan de Minister en de inspecteur dient te worden toegerekend. De rechtbank ziet echter aanleiding om de behandelingsduur van de procedure bij Hof ‘s-Hertogenbosch deels voor rekening van de Minister te laten komen. Schadevergoeding € 8.500.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummers AWB 12/7272 en 12/7273,

AWB 12/7544 t/m 12/7569,

AWB 12/7571 en 12/7573

uitspraak van 22 december 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Erven van [X] (erflater), domicilie kiezende te Maastricht,

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan erflater de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

12/7544

1990

H08

31-12-2002

12/7546

1991

H18

31-05-2003

12/7547

1992

H28

31-05-2003

12/7548

1993

H38

31-05-2003

12/7549

1994

H48

31-05-2003

12/7554

1995

H57

17-06-2003

12/7556

1996

H68

30-05-2003

12/7557

1997

H77

30-05-2003

12/7558

1998

H87

30-05-2003

12/7559

1999

H97

30-05-2003

12/7560

2000

H07

30-05-2003

12/7565

2001

H16

03-12-2004

12/7567

2002

H27

20-12-2007

12/7566

2003

H36

29-12-2006

12/7568

2004

H46

20-12-2007

12/7573

2004

H47

23-08-2010

12/7569

2005

H56

30-12-2008

12/7571

2006

H66

31-12-2009

12/7272

2007

H76

18-06-2010

13/7273

2008

H86

05-08-2011

Vermogensbelasting (hierna: VB)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

12/7545

1991

K18

31-12-2002

12/7550

1992

K28

31-05-2003

12/7551

1993

K38

31-05-2003

12/7552

1994

K48

31-05-2003

12/7553

1995

K58

31-05-2003

12/7555

1996

K67

17-06-2003

12/7561

1997

K77

30-05-2003

12/7562

1998

K87

30-05-2003

12/7563

1999

K97

30-05-2003

12/7564

2000

K07

30-05-2003

1.2.

Bij de voormelde (navorderings)aanslagen zijn verhogingen (met kwijtschelding), danwel boeten (hierna: boeten) opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan over de IB/PVV 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000. De aanslagen en beschikkingen zijn gehandhaafd.

1.4.

Erflater is door middel van één beroepschrift in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar bij Hof ’s-Hertogenbosch. Het Hof heeft het beroep, bij uitspraak van 9 november 2010 met nummer 04/01646, gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur wegens schending van de hoorplicht. Hierbij is de inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van belanghebbende met inachtneming van de uitspraak van het Hof.

1.5.

Erflater heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De cassatiemiddelen zijn alle gericht tegen de proceskostenbeslissing. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie, bij arrest van 14 oktober 2011 met nummer 11/00334, met toepassing van art. 81 Wet RO, ongegrond verklaard.

1.6.

Nadat erflater op 5 juni 2012 is gehoord, heeft de inspecteur de uitspraak gemotiveerd bij brief van 23 november 2012. Bij deze brief zat een rechtsmiddelenverwijzing. Deze uitspraak werd gevolgd door de verminderings-beschikkingen met dagtekening 30 november 2012 en 6 december 2012 (IB/PVV 2007 en IB/PVV 2008). Hierbij heeft de inspecteur de factor 1,5 voor de jaren 1997 tot en met 2007 buiten beschouwing gelaten en de boeten verminderd in verband met het undue delay.

1.7.

Erflater heeft bij brieven van 17 en 27 december 2012, ontvangen bij de rechtbank op respectievelijk 18 en 28 december 2012, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van, in totaal, € 126. De beroepschriften zijn bij brieven van 14 en 30 april 2013 gemotiveerd.

1.8.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013 te Breda. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting die in afschrift op 19 november 2013 naar partijen zijn gezonden.

1.11.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zou worden hervat. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om overleg met elkaar te voeren.

1.12.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.13.

Op verzoek van belanghebbenden heeft op 23 mei 2014 te Breda een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de getuige [getuige] gehoord. De inspecteur heeft ter zitting verminderingsbeschikkingen overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De rechtbank rekent deze tot de stukken van het geding. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal, waarvan afschriften aan deze uitspraak zijn gehecht.

1.14.

De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brieven van 15 juli 2014 en 30 september 2014 heeft de rechtbank deze termijn verlengd en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak zou worden gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Erflater, geboren op [datum] 1934, is op [datum] 2013 overleden. Erflater was tot zijn overlijden gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Erflater was voor onderhavige jaren beschreven voor de inkomsten- en vermogensbelasting en heeft aangifte voor die middelen gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).

2.3.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.

2.4.

Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

2.5.

Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (…)

53-[rekeningnummer]-39-0000 00 0040 TER LDO [X - Y] 79.612,36

(…)

52-[rekeningnummer]-12-0000 00 0040 VUE [X - Y] -15,20

2.6.

Door [medewerker], medewerker van de FIOD-ECD, is op 4 februari 2010 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts erflater, gehuwd met de echtgenote, als rekeninghouder van de KBL-rekening [rekeningnummer] in aanmerking.

2.7.

De inspecteur heeft erflater bij brief van 8 januari 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Met dagtekening 15 januari 2002 heeft de inspecteur aan erflater een rappel vragenbrief gezonden. Erflater heeft bij brief van 18 januari 2002 geantwoord dat hij zich er over verbaast hoe de inspecteur aan de vraag over buitenlandse bankrekeningen komt en gevraagd om een afschrift van de informatie waarop de vraag over de buitenlandse bankrekeningen is gebaseerd.

2.8.

Nadat de inspecteur bij brief van 23 januari 2002 gerappelleerd heeft, heeft de gemachtigde bij brief van 25 januari 2002 bezwaar gemaakt tegen de weigering om informatie te verstrekken.

2.9.

Bij brief van 5 april 2002 heeft de inspecteur meegedeeld dat hij de brief van 25 januari 2002 beschouwde als een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) en heeft hij onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nogmaals verzocht de bij brief van 8 januari 2002 gevraagde informatie te verstrekken. Hierbij heeft de inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast bij het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. In reactie hierop heeft de gemachtigde per brief van 8 mei 2002 een klacht ingediend omdat de inspecteur nog geen WOB-besluit had genomen. Bij brief van 13 mei 2012 heeft de inspecteur het WOB-verzoek van erflater afgewezen. Ook het daartegen ingediende bezwaar is afgewezen.

2.10.

Bij brief van 25 september 2002 heeft de inspecteur zijn voornemen tot het opleggen van de aanslagen te kennen gegeven. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 1 oktober 2002 en nogmaals verzocht om informatie. Bij brief van 28 november 2002 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 met boeten aangekondigd. De gemachtigde heeft hierop bij brief van 11 december 2002 gereageerd. Bij brief van 18 december 2002 zijn de boeten aangekondigd (artikelen 67g en 67k van de AWR). De navorderingsaanslagen zijn op 31 december 2002 opgelegd.

2.11.

Namens erflater is op 30 december 2002 bezwaar ingesteld tegen de onder 2.10 genoemde navorderingsaanslagen.

2.12.

Bij brief van 25 april 2003 is de gemachtigde door de inspecteur in kennis gesteld van de op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000. Bij brief van 16 mei 2003 is aan de gemachtigde op grond van artikel 67g van de AWR mededeling gedaan van de boeten waarna de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000 met boeten zijn opgelegd.

2.13.

Namens erflater is op 6 juni 2003 en 20 juni 2003 tegen de onder 2.12 genoemde navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschriften heeft de gemachtigde aangegeven niet in te stemmen met het aanhouden van de bezwaren in afwachting van de onherroepelijke uitspraak van, onder andere, de procedure Nauta Dutilh.

2.14.

Bij brief van 16 januari 2004 heeft de inspecteur voor alle cliënten van de gemachtigde een aanspreekpunt aangewezen en een informatieset naar de gemachtigde verstuurd.

2.15.

In juni en juli 2004 hebben partijen over en weer schriftelijk en telefonisch contact gehad over de inhoudelijke motivering van de inspecteur en het eventueel te houden hoorgesprek tussen partijen. De inspecteur heeft hierna in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan over de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000.

2.16.

Bij brieven van 3 december 2004 heeft de inspecteur aangekondigd van de aangifte IB/PVV 2001 af te wijken en bij de aanslag een boete op te leggen. Deze aanslag is met dagtekening 3 december 2004 opgelegd. Namens erflater is hiertegen bezwaar gemaakt.

2.17.

Vervolgens zijn de aanslagen over 2003 tot en met 2008 vastgesteld. De (navorderings)aanslagen zijn op respectievelijk 29 december 2006 (2003), 20 december 2007 (2002 en 2004, H46), 30 december 2008 (2005), 31 december 2009 (2006) opgelegd. Namens erflater is hiertegen op respectievelijk 10 januari 2007 (2003), 28 december 2007 (2002 en 2004), 24 december 2008 (2005), 31 december 2009 (2006) bezwaar gemaakt. De bezwaarschriften zijn aangehouden in afwachting van het resultaat van het door belanghebbende ingestelde beroep.

2.18.

Bij brief van 31 december 2009 heeft de gemachtigde afschriften en stukken van de ABN-AMRO bank te Basel in Zwitserland overgelegd met betrekking tot inkomen/vermogen dat niet door erflater in zijn aangiften is verantwoord. Naar aanleiding van de door erflater overgelegde gegevens is over de jaren 1997 tot en met 2006 een vaststellingsovereenkomst gesloten door partijen. Naar aanleiding hiervan is op 23 augustus 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV 2004 (H47) opgelegd ten bedrage van € 68.548. Belanghebbende heeft op 31 december 2010 ook tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.

2.19.

Bij brief van 27 mei 2010 heeft de inspecteur aangekondigd af te wijken van de ingediende aangifte IB/PVV 2007 en een boete op te leggen. Deze aanslag is met dagtekening 18 juni 2010 opgelegd. Namens erflater is hiertegen bij brief van 3 juni 2010 bezwaar gemaakt.

2.20.

Nadat het arrest van de Hoge Raad (zie 1.5) was gewezen, vond op 5 juni 2012 een hoorgesprek plaats.

2.21.

Bij brief van 6 januari 2011 heeft de inspecteur belanghebbende om informatie verzocht in verband met de aangifte IB/PVV 2008. Bij brief van 17 januari 2011 heeft gemachtigde hierop gereageerd. Hij stelt dat erflater geen bankrekening bij de KBL heeft aangehouden. De aanslag IB/PVV 2008 is met dagtekening 5 augustus 2011 opgelegd. Namens erflater is hiertegen bezwaar gemaakt.

2.22.

Bij brief van 23 november 2012 gevolgd door verminderingsbeschikkingen met dagtekening 30 november 2012 en 6 december 2012 (IB/PVV 2007 en 2008), is inzake alle in 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen uitspraak op bezwaar gedaan.

2.23.

Namens de inspecteur zijn in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening gevorderd. Bij brief van 16 september 2013 hebben belanghebbenden aangegeven dat erflater inderdaad rekeninghouder was bij de KBL en gegevens van de bankrekeningen overgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur alle boeten vernietigd en nieuwe berekeningen van de (navorderings)aanslagen gemaakt. Dat heeft geresulteerd in het volgende overzicht:

IB/PVV in guldens:

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

belastbaar

inkomen

belasting

heffingsrente

12/7544

1990

H08

25.990

347

164

12/7546

1991

H18

114.566

2.139

836

12/7547

1992

H28

115.849

2.543

842

12/7548

1993

H38

114.349

2.563

720

12/7549

1994

H.48

gehandhaafd

12/7554

1995

H57

103.988

3.547

749

12/7556

1996

H68

92.758

2.593

527

12/7557

1997

H77

87.540

2.085

393

12/7558

1998

H87

gehandhaafd

12/7559

1999

H97

gehandhaafd

12/7560

2000

H07

gehandhaafd

De aanslagen IB/PVV 1994, 1998, 1999 en 2000 zijn hierbij beperkt tot het eerder opgelegde bedrag aan belasting.

IB/PVV in euro’s:

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

belastbaar box 1-inkomen

belastbaar box 3-inkomen

12/7565

2001

H16

41.409

13.574

12/7567

2002

H27

33.678

22.700

12/7566

2003

H36

34.229

22.181

12/7568

2004

H46

34.635

19.045

12/7569

2005

H56

34.184

26.729

12/7571

2006

H66

34.391

27.429

12/7272

2007

H76

36.020

45.617

13/7273

2008

H86

37.368

29.048

VB,in guldens:

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

belastbaar vermogen

12/7545

1991

K18

152.000

12/7550

1992

K28

188.000

12/7551

1993

K38

194.000

12/7552

1994

K48

206.000

12/7553

1995

K58

242.000

12/7555

1996

K67

862.000

12/7561

1997

K77

981.000

12/7562

1998

K87

1.084.000

12/7563

1999

K97

1.141.000

12/7564

2000

K07

1.135.000

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente terecht zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

  1. Is het gebruik van de door de inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?

  3. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV over 2002 (H27) en 2004 (H48) terecht opgelegd?

  4. Is bij de ambtshalve vermindering rekening gehouden met toerekening van de helft van het vermogen aan de echtgenote vanaf 2001?

  5. Tot welk bedrag hebben belanghebbenden recht op een vergoeding voor immateriële schade?

  6. Tot welk bedrag hebben belanghebbenden recht op een proceskostenvergoeding?

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en de processen-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing