Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:9018, AWB - 14 _ 5070

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:9018, AWB - 14 _ 5070

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 december 2014
Datum publicatie
18 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:9018
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5070
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 [Tekst geldig vanaf 01-04-1995] [Regeling ingetrokken per 1995-04-01]

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting (artikel 23b / lage CO2-uitstoot)

Belanghebbende was over de jaren 2010 tot en met 2013 geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd vanwege een lage CO2-uitstoot van zijn auto. Op 1 januari 2014 is de wet gewijzigd en als gevolg daarvan is belanghebbende voor de auto motorrijtuigenbelasting verschuldigd.

De rechtbank oordeelt dat de wetgever de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden bij het laten vervallen van de vrijstelling MRB voor auto’s als die van belanghebbende. Voorts is hier geen sprake van een individuele en buitensporige last. Derhalve is geen sprake van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/5070

uitspraak van 24 december 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 18 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over het tijdvak 10 maart 2014 tot en met 9 juni 2014 van € 157 (aanslagnummer [aanslagnummer].Y.4, hierna: de naheffingsaanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is vanaf 10 juni 2010 houder van een personenauto van het merk en type Audi A2 1.2 TDI (hierna: de auto) met als datum eerste toelating 8 november 2004. De auto heeft een CO2-uitstoot van 86 gram per kilometer.

2.2.

Op grond van artikel 23b van de Wet MRB (tekst 2010 tot en met 2013) bedraagt de belasting nihil voor onder meer een personenauto waarvan de CO2-uitstoot niet hoger is dan 95 gram per kilometer indien deze wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking.

2.3.

In 2014 is artikel 23b van de Wet MRB gewijzigd. Vanaf 1 januari 2014 is de belasting nihil voor een personenauto waarvan de CO2-uitstoot niet hoger is dan 50 gram per kilometer. De auto voldoet niet aan die norm.

2.4.

Als gevolg van de wetswijziging is belanghebbende met ingang van 2014 motorrijtuigenbelasting verschuldigd voor de auto. De inspecteur heeft hem een rekening MRB gestuurd van € 157 voor het tijdvak 10 maart 2014 tot en met 9 juni 2014. Belanghebbende heeft het bedrag van € 157 niet betaald. Als gevolg daarvan is met dagtekening 28 mei 2014 de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende op 27 mei 2014 bezwaar gemaakt.

2.5.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2014 het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

2.6.

Belanghebbende heeft het volgende aangevoerd. Bij de aankoop van de auto in 2010, is hij uitgegaan van milieuaspecten; de aanschafwaarde van de auto was extreem hoog en de verschuldigde BPM daardoor ook, maar bij zijn aankoopbeslissing heeft hij de toepasselijkheid van de vrijstelling meegewogen. De heffing van € 630 per jaar is een hoog bedrag en die heffing heeft bovendien geleid tot waardevermindering van de auto.

2.7.

Zoals de rechtbank ter zitting heeft uitgelegd, dient de rechter volgens de wet recht te spreken en mag hij de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet beoordelen (artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28).

2.8.

Artikel 94 van de Grondwet bepaalt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften gene toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De rechtbank kan dus wel toetsen of de wet in strijd komt met verdragsbepalingen.

2.9.

Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Daarbij is tevens bepaald dat deze bepaling niet het recht van een Staat aantast om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang en om de betaling van belastingen te verzekeren.

2.10.

De rechtbank vat het beroep van belanghebbende aldus op, dat hij stelt dat de heffing in strijd is met artikel 1 van genoemd Protocol bij het EVRM.

2.11.

Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Volgens eveneens vaste rechtspraak van het EHRM, is inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijk of rechtspersoon alleen dan gerechtvaardigd indien de inbreuk in overeenstemming is met het nationale recht (“lawful”), de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang dient en er een redelijke mate van evenredigheid is tussen de gebruikte middelen en het doel dat wordt nagestreefd. Dit laatste vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.

2.12.

Bij de invoering van de vrijstelling van MRB voor auto’s als die van belanghebbende in 2010, is onder meer het volgende medegedeeld:

‘Het kabinet vergroot de prikkel voor de keuze van een zeer zuinige auto in het onderhavige belastingplan verder door naast de vrijstelling van de BPM ook een nihiltarief voor de MRB in te voeren. De definitie van zeer zuinige personenauto's zal periodiek worden herzien. De ontwikkelingen op het vlak van nulemissieauto's en zeer zuinige personenauto's zullen goed worden gevolgd.’ (MvT, Kamerstukken II 2008/0910, 32 128, nr. 3, p. 17).

2.13.

De wijziging van artikel 23b van de Wet MRB per 1 januari 2014 is vastgelegd in een Wet van 22 december 2011 (Stb. 2011, 642). Het betreffende artikel luidt:

‘Artikel XXII

In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 komt artikel 23b, eerste lid, met ingang van 1 januari 2014 te luiden:

1. Voor een personenauto, niet zijnde een personenauto in de zin van artikel 23a, waarvan de CO2-uitstoot niet hoger is dan 50 gram per kilometer, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 nihil.’

2.14.

Volgens de toelichting op het wetsvoorstel is deze wijziging van artikel 23b de uitwerking van de zogenaamde Autobrief van de staatssecretaris van Financiën van 1 juni 2011 (gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl). In die brief staat onder meer:

‘3.5.3. MRB

Wat betreft de MRB stelt Ecorys voor om de daarin opgenomen vrijstelling voor de zeer zuinige auto’s te laten vervallen, met inachtneming van een overgangsperiode. In 2014 zou dan geen vrijstelling meer van toepassing moeten zijn. De MRB voor personenauto’s is dan weer geheel gebaseerd op gewicht en de specifieke CO2-uitstoot speelt daarin dan niet langer een rol.’

en verder:

‘3.6. Uitvoering toekomstig scenario

3.6.1.

inleiding

Ecorys heeft op basis van de onder andere de aangereikte uitgangspunten, zoals maximale

stimulering van de meest zuinige auto, een solide en robuuste BPM-opbrengst, een

vereenvoudiging van het huidige complexe stelsel en het waar mogelijk voorkomen van

marktverstoringen, een scenario uitgewerkt waar ik mij in grote lijnen in kan vinden. Het voorstel bevat naar mijn mening dan ook voldoende aanknopingspunten om het merendeel daarvan om te zetten in een wetsvoorstel. Het scenario levert een belangrijke bijdrage aan mijn doelstellingen om te komen tot een meer eenvoudig, solide en fraudebestendig systeem van autogerelateerde belastingen. Bovendien wordt een belangrijke doelstelling van het onderzoek bereikt, namelijk het ontwikkelen van een systeem van autogerelateerde belastingen dat ook in de toekomst een stimulans geeft om te blijven kiezen voor de meest zuinige auto. Het onderzoek geeft dan ook belangrijke aangrijpingspunten om al in het Belastingplan 2012 met concrete voorstellen te komen voor BPM, MRB en bijtelling. Hierbij geldt dat ik – behoudens een eventuele extra schijf in de tariefstructuur van de BPM om het progressieve karakter te waarborgen – het door Ecorys geschetste eindbeeld in 2015 als uitgangspunt neem en ik voor de periode vanaf 2012 kies voor een geleidelijke weg naar dat eindbeeld toe. Ik neem echter niet alle voorstellen van Ecorys over.

Zo heb ik het voornemen om de huidige vrijstelling in de MRB ongewijzigd te handhaven tot

1 januari 2014, de vrijstelling MRB in de periode tot en met 2015 te handhaven voor

personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km, in de bijtelling het bereik van de huidige nihilbijtelling voor nulemissieauto’s uit te breiden tot personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km met een jaar te verlengen (tot en met 2015) en zal ik voorstellen het merendeel van de maatregelen te laten ingaan op 1 juli 2012. De uitbreiding van nihilbijtelling voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.’

2.15.

Uit hetgeen hierboven is weergegeven blijkt dat de het vervallen van de vrijstelling MRB voor auto’s als die van belanghebbende niet een op zichzelf staande maatregel is maar onderdeel is van een pakket aan maatregelen op het gebied van autobelastingen en dat de wetgever daarbij verschillende opties heeft afgewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever daarbij de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan voorts niet worden afgeleid dat de onderwerpelijke wetswijziging waardoor belanghebbende per kwartaal € 157 aan MRB verschuldigd is, voor hem leidt tot een individuele en buitensporige last. Dit alles leidt tot het oordeel dat artikel 1 van het genoemde Protocol niet is geschonden.

2.16.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.17.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 24 december 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.