Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1234, AWB_12_7201
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1234, AWB_12_7201
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 januari 2015
- Datum publicatie
- 13 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:1234
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:67, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB_12_7201
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. Belanghebbende heeft in de beroepsfase in 2013 informatie verstrekt over de rekening waarna de opgelegde (navorderings)aanslagen ambtshalve zijn vernietigd en verminderd. De rechtbank oordeelt dat:
- de renseignementen niet als onrechtmatig moeten worden aangemerkt nu belanghebbende niet aannemelijk maakt dat de Nederlandse overheid betrokken is geweest bij enig frauduleus gedrag met betrekking tot de microfiches,
- de navorderingsaanslagen voortvarend zijn opgelegd,
- de boeten, voorzover ze niet vernietigd zijn, terecht zijn opgelegd,
- nu belanghebbende heeft ingestemd met de door de inspecteur toegekende schadevergoeding hier voor de rechtbank geen taak meer ligt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 12/7201 tot en met 12/7214
AWB 12/7216 tot en met 12/7230
uitspraak van 28 januari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
12/7201 |
1990 |
H08 |
31-12-2002 |
12/7202 |
1991 |
H18 |
31-05-2003 |
12/7203 |
1992 |
H28 |
31-05-2003 |
12/7204 |
1993 |
H38 |
31-05-2003 |
12/7205 |
1994 |
H48 |
31-05-2003 |
12/7206 |
1995 |
H57 |
17-06-2003 |
12/7207 |
1996 |
H67 |
06-06-2003 |
12/7208 |
1997 |
H77 |
06-06-2003 |
12/7209 |
1998 |
H87 |
06-06-2003 |
12/7210 |
1999 |
H97 |
06-06-2003 |
12/7211 |
2000 |
H06 |
31-05-2003 |
12/7212 |
2001 |
H16 |
03-12-2004 |
12/7213 |
2002 |
H26 |
03-12-2004 |
12/7214 |
2003 |
H36 |
29-12-2006 |
12/7215 |
2004 |
H46 |
20-12-2007 |
12/7217 |
2005 |
H56 |
30-12-2008 |
12/7218 |
2006 |
H66 |
31-12-2009 |
12/7219 |
2007 |
H76 |
17-12-2010 |
12/7220 |
2008 |
H86 |
23-04-2011 |
Vermogensbelasting (hierna: VB)
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
12/7221 |
1991 |
K18 |
31-12-2002 |
12/7222 |
1992 |
K28 |
31-05-2003 |
12/7223 |
1993 |
K38 |
31-05-2003 |
12/7224 |
1994 |
K48 |
31-05-2003 |
12/7225 |
1995 |
K58 |
31-05-2003 |
12/7226 |
1996 |
K68 |
31-05-2003 |
12/7227 |
1997 |
K78 |
31-05-2003 |
12/7228 |
1998 |
K87 |
06-06-2003 |
12/7229 |
1999 |
K97 |
06-06-2003 |
12/7230 |
2000 |
K07 |
06-06-2003 |
Bij de voormelde (navorderings)aanslagen zijn verhogingen (met kwijtschelding), danwel boeten (hierna: boeten) opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan over de IB/PVV 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000. De aanslagen en beschikkingen zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is op 28 juli 2004 door middel van één beroepschrift in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar bij Hof ’s-Hertogenbosch. Het Hof heeft het beroep, bij uitspraak van 10 december 2010 met nummer 04/01606 gegrond verklaard, de uitspraken vernietigd en de zaken teruggewezen naar de inspecteur wegens schending van de hoorplicht. Hierbij is de inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van belanghebbende met inachtneming van de uitspraak van het Hof.
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De cassatiemiddelen zijn alle gericht tegen de proceskostenbeslissing. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie, bij arrest van 14 oktober 2011 met nummer 11/00343, met toepassing van art. 81 Wet RO, ongegrond verklaard.
Nadat belanghebbende op 20 juni 2012 is gehoord, heeft de inspecteur de uitspraak gemotiveerd bij brief van 30 november 2012. Bij deze brief zat een rechtsmiddelenverwijzing. Deze uitspraak werd gevolgd door de verminderings-beschikkingen met dagtekening 15 december 2012.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 december 2012, ontvangen bij de rechtbank op 18 december 2012, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van € 42. Het beroepschrift is bij brief van 14 januari 2013 gemotiveerd.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013 te Breda. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Voor de behandelde rolnummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting die op 19 november 2013 naar partijen zijn gezonden.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om overleg met elkaar te voeren.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Op verzoek van belanghebbende heeft op 23 mei 2014 te Breda een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de getuige [getuige] gehoord. Voor de behandelde rolnummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal, waarvan afschriften aan deze uitspraak zijn gehecht.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brief van 15 juli 2014 heeft de rechtbank deze termijn verlengd en aangekondigd dat op 30 september 2014 schriftelijk uitspraak wordt gedaan. Bij brief van 30 september 2014 heeft de rechtbank deze termijn nogmaals verlengd en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende, geboren op [datum] 1947, is gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenote).
Belanghebbende was voor onderhavige jaren beschreven voor de inkomsten- en vermogensbelasting en heeft aangifte voor die middelen gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.
Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.
Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (…)
53-[rekeningnummer]-50-0000 00 0040 TER LDO [X - Y] 109.317,16
(…)
52-[rekeningnummer]-23-0000 00 0040 VUE [X - Y] -16,30
Door [ambtenaar 1] is op 25 maart 2010 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts belanghebbende, gehuwd met de echtgenote als enige rekeninghouder van de KBL-rekening [rekeningnummer] in aanmerking.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 8 januari 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Met dagtekening 15 januari 2002 heeft de inspecteur aan belanghebbende een rappel vragenbrief gezonden. Belanghebbende heeft bij ongedateerde brief geantwoord dat hij zich niet kan herinneren een bankrekening in het buitenland te hebben aangehouden en vraagt om de gegevens waarop de vraag over de buitenlandse bankrekeningen is gebaseerd.
Nadat de inspecteur bij brief van 23 januari 2002 gerappelleerd heeft, heeft de gemachtigde bij brief van 25 januari 2002 een bezwaar ingediend vanwege de weigering om informatie te verstrekken.
Bij brief van 5 april 2002 heeft de inspecteur belanghebbende onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nogmaals verzocht de bij brief van 8 januari 2002 gevraagde informatie te verstrekken. Hierbij heeft de inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast bij het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. In reactie hierop heeft de gemachtigde per brief van 8 mei 2002 een klacht ingediend omdat de inspecteur, in reactie op de brief van de gemachtigde van 25 januari 2002, nog geen WOB-besluit heeft genomen. Bij brief van 13 mei 2012 wijst de inspecteur het WOB-verzoek van belanghebbende af. Het daartegen ingediende bezwaar wordt afgewezen.
Bij brief van 25 september 2002 heeft de inspecteur zijn voornemen met betrekking tot de op te leggen aanslagen te kennen gegeven. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 1 oktober 2002 en heeft nogmaals om informatie verzocht. Bij brief van 28 november 2002 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 met boeten aangekondigd. De gemachtigde heeft hierop bij brief van 11 december 2002 gereageerd. Bij brief van 18 december 2002 zijn aan gemachtigde de boeten met kennisgevingen als bedoeld in de artikelen 67g en 67k van de AWR aangekondigd. Hiernaast heeft de inspecteur gemachtigde in de gelegenheid gesteld de aangiften in te zien. Deze navorderingsaanslagen zijn op 31 december 2002 opgelegd.
Namens belanghebbende is bij brief van 7 januari 2003 bezwaar ingesteld tegen de onder 2.10 genoemde navorderingsaanslagen. Het bezwaar is bij brief van 20 februari 2003 gemotiveerd.
Bij brief van 22 april 2003 heeft de inspecteur aangegeven dat de termijn voor het doen van een uitspraak één jaar na ontvangst van het bezwaar is, dat hij voorlopig nog geen uitspraak op bezwaar zal doen in verband met de lopende procedures en dat de uitspraaktermijn met nog één jaar verlengd kan worden.
Bij brief van 24 april 2003 is de gemachtigde door de inspecteur in kennis gesteld van de op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met IB/PVV 2000 en VB 1992 tot en met VB 2000. Bij brief van 19 mei 2003 is aan de gemachtigde ex artikel 67g AWR mededeling gedaan van de boeten. De inspecteur heeft met dagtekeningen 31 mei 2003, 6 juni 2003 en 17 juni 2003 de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met IB/PVV 2000 en VB 1992 tot en met VB 2000 met boeten opgelegd.
Namens belanghebbende is op 21 mei 2003 , 10 juni 2003 en 27 juni 2003 tegen de onder 2.13 genoemde (navorderings)aanslagen bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschriften heeft de gemachtigde aangegeven niet in te stemmen met het aanhouden van de bezwaren in afwachting van de onherroepelijke uitspraak van, onder andere, de procedure Nauta Dutilh.
Bij brief van 13 januari 2004 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij op 6 januari 2004 toestemming heeft gekregen van de staatssecretaris van Financiën om de uitspraaktermijn met een jaar te verlengen ex artikel 25, lid 2 van de AWR tot 7 januari 2005.
Bij brief van 16 januari 2004 heeft de inspecteur voor alle cliënten van de gemachtigde een aanspreekpunt aangewezen en een informatieset naar de gemachtigde verstuurd.
In juni en juli 2004 hebben partijen over en weer schriftelijk en telefonisch contact gehad over de inhoudelijke motivering van de inspecteur en het eventueel te houden hoorgesprek tussen partijen. De inspecteur heeft bij brief van 23 juli 2004 in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan over de IB/PVV 1990 tot en met 2000 en VB 1991 tot en met 2000.
Bij brieven van 16 november 2004 heeft de inspecteur aangekondigd van de aangifte IB/PVV 2001 en IB/PVV 2002 af te wijken en een boete op te leggen. Deze aanslagen en boeten zijn met dagtekening 3 december 2004 opgelegd. Namens belanghebbende is hiertegen op 9 december 2004 bezwaar gemaakt.
De inspecteur is ook afgeweken van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 tot en met 2008 en heeft hiervoor de onder 1.1 vermelde aanslagen opgelegd. Namens belanghebbende is hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. De bezwaarschriften zijn aangehouden in afwachting van het resultaat van het door belanghebbende ingestelde beroep.
Nadat het arrest van de Hoge Raad (zie 1.5) was gewezen, heeft de inspecteur belanghebbende en zijn echtgenote op 20 juni 2012 gehoord.
Bij brief van 30 november 2012 gevolgd door verminderingsbeschikkingen met dagtekening 15 december 2012, is inzake alle in 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen uitspraak op bezwaar gedaan.
Nadat de inspecteur in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening heeft gevorderd heeft de gemachtigde bij brief van 1 juli 2013 geconstateerd dat belanghebbende en zijn echtgenote rekeninghouder waren bij de KBL. Naar aanleiding van de nadien door belanghebbenden overgelegde gegevens heeft de inspecteur nieuwe berekeningen van de (navorderings)aanslagen gemaakt en de navorderingsaanslagen ambtshalve verminderd op 11 (IB/PVV 2007), 12 (IB/PVV 2008) en 15 februari 2014. Dit resulteert in het volgende overzicht voor belanghebbende:
IB/PVV in guldens:
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
belastbaar inkomen |
belasting |
boete |
heffingsrente |
12/7201 |
1990 |
H08 |
20.000 |
0 |
0 |
0 |
12/7202 |
1991 |
H18 |
83.275 |
0 |
0 |
0 |
12/7203 |
1992 |
H28 |
83.275 |
0 |
0 |
0 |
12/7204 |
1993 |
H38 |
89.884 |
0 |
0 |
0 |
12/7205 |
1994 |
H48 |
88.869 |
1.500 |
1.080 |
355 |
12/7206 |
1995 |
H57 |
94.760 |
1.500 |
1.080 |
314 |
12/7207 |
1996 |
H67 |
97.875 |
1.575 |
1.134 |
320 |
12/7208 |
1997 |
H77 |
98.626 |
1.650 |
1.188 |
311 |
12/7209 |
1998 |
H87 |
97.042 |
1.725 |
1.242 |
269 |
12/7210 |
1999 |
H97 |
101.718 |
1.802 |
1.297 |
227 |
12/7211 |
2000 |
H06 |
94.796 |
1.732 |
1.247 |
155 |
IB/PVV in euro’s:
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
b.i. box 1 |
b.i. box 3 |
belasting |
boete |
heffingsrente |
12/7212 |
2001 |
H16 |
39.605 |
9.307 |
412 |
295 |
39 |
12/7213 |
2002 |
H26 |
43.069 |
9.301 |
417 |
299 |
25 |
12/7214 |
2003 |
H36 |
43.980 |
8.969 |
448 |
322 |
55 |
12/7215 |
2004 |
H46 |
47.148 |
5.496 |
468 |
336 |
64 |
12/7217 |
2005 |
H56 |
32.108 |
9.386 |
490 |
352 |
69 |
12/7218 |
2006 |
H66 |
49.033 |
9.229 |
494 |
355 |
77 |
12/7219 |
2007 |
H76 |
47.353 |
7.061 |
467 |
335 |
64 |
12/7220 |
2008 |
H86 |
56.383 |
5.222 |
333 |
239 |
31 |
VB,in guldens:
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
belastbaar vermogen |
belasting |
boete |
heffingsrente |
12/7221 |
1991 |
K18 |
117.000 |
0 |
0 |
0 |
12/7222 |
1992 |
K28 |
120.000 |
0 |
0 |
0 |
12/7223 |
1993 |
K38 |
125.000 |
0 |
0 |
0 |
12/7224 |
1994 |
K48 |
196.000 |
480 |
346 |
134 |
12/7225 |
1995 |
K58 |
218.000 |
464 |
334 |
109 |
12/7226 |
1996 |
K68 |
222.000 |
472 |
340 |
99 |
12/7227 |
1997 |
K78 |
219.000 |
424 |
305 |
79 |
12/7228 |
1998 |
K87 |
301.000 |
420 |
302 |
65 |
12/7229 |
1999 |
K97 |
307.000 |
427 |
307 |
53 |
12/7230 |
2000 |
K07 |
306.000 |
392 |
282 |
35 |
3 Geschil
In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente en boeten terecht zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
-
Is het gebruik van de door de inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
-
Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?
-
Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
-
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade?
-
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding?
De hoogte van de (navorderings)aanslagen zoals deze in februari 2014 door de inspecteur zijn vastgesteld is tussen partijen niet in geschil.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en de processen-verbaal van het verhandelde ter zitting.