Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1474, AWB - 14 _ 2065
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1474, AWB - 14 _ 2065
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 februari 2015
- Datum publicatie
- 17 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:1474
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:1996, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2065
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Verzuimboete
Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte IB/PVV. Belanghebbende stelt dat (i) de boeteoplegging in strijd is met artikel 6 EVRM, (ii) de boete onbevoegd is genomen, en (iii) de boete onrechtmatig is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat (i) nu de hoogte van de boete in bezwaar en, door een onafhankelijke rechter, in beroep kan worden getoetst geen sprake is van schending van het bepaalde in artikel 6 EVRM, (ii) de handelingen door de computer namens de inspecteur worden verricht en dat daarom de boete bevoegd is opgelegd en (iii) dat nu het nieuwe BBBB pas na het opleggen van de aanslag is ingevoerd niet kan worden gezegd dat de inspecteur bij het opleggen van de boete onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank vindt de boete van € 49 hier niet te hoog.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/2065
uitspraak van 6 februari 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
Betreft
De uitspraak van de inspecteur op het bezwaar tegen de bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2011 opgelegde verzuimboete en het niet vergoeden van de kosten in de bezwaarfase.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is op 28 februari 2012 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2011 (hierna: de aangifte).Belanghebbende heeft voor het indienen van de aangifte uitstel gekregen tot 1 mei 2013.
Op 23 mei 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinnering gestuurd om uiterlijk 6 juni 2013 aangifte te doen. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 19 juli 2013 aangemaand uiterlijk 2 augustus 2013 aangifte te doen. In de herinnering en de aanmaning is belanghebbende erop gewezen dat een boete zou worden opgelegd indien de aangifte niet binnen de gestelde termijn zou worden ingediend.
Belanghebbende heeft op 5 november 2013 de aangifte ingediend. De inspecteur heeft met dagtekening 6 december 2013 de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete vastgesteld van € 226.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 november 2013 bezwaar gemaakt tegen hoogte van de verzuimboete. Daarin heeft belanghebbende verzocht tot matiging van de verzuimboete tot € 113. Tevens heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.
De inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar van 18 maart 2014 de boete gematigd tot € 49. Voorts heeft de inspecteur het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen, omdat volgens de inspecteur geen sprake is geweest van een door de belastingdienst onrechtmatig genomen besluit.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil:
-
of de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd; en
-
of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aangifte niet is ingediend binnen de daarvoor door de inspecteur gestelde termijn.
Verzuimboete
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het systeem van het opleggen van verzuimboetes niet voldoet aan de waarborgen van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank is van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan worden afgeleid dat gelet op de massaliteit van het proces van aanslagoplegging in gevallen waarin niet tijdig aangifte is ingediend de wijze van boeteoplegging waarbij eerst een verzuimboete wordt opgelegd aan de hand van een stelsel van uniforme boetebedragen, en pas daarna, in de bezwaarfase, wordt getoetst of de boete past bij de omstandigheid van het geval en vervolgens de hoogte van de opgelegde boete kan worden voorgelegd aan een onafhankelijke rechter, geen schending vormt van het bepaalde in artikel 6 EVRM (zie ook uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 13 juni 2014, nrs. 13-00620 en 13-00632, ECLI:NL:GHSHE:2014:1770).
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de boetebeschikking onbevoegd is genomen, omdat de boete geautomatiseerd, dus zonder tussenkomst van de inspecteur, is opgelegd. Belanghebbende vindt dat om die reden de boete dient te vervallen. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Op het aanslagbiljet staat onder meer vermeld:
“Verzuimboete
U heeft niet (of niet binnen de gestelde termijn volgens artikel 9, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) voldaan aan de aanmaning tot het doen van aangifte. Dit wordt aangemerkt als een verzuim. Daarom is ingevolge artikel 67a Algemene wet inzake rijksbelastingen, naast het bedrag van de aanslag, een verzuimboete opgelegd van € 226.
(…)
Deze aanslag is vastgesteld namens de inspecteur van uw belastingkantoor.”
Naar het oordeel van de rechtbank dient te worden aangenomen dat de laatste zin niet alleen ziet op de aanslag maar ook heeft te gelden voor de boetebeschikking. De omstandigheid dat het proces van boeteoplegging volledig geautomatiseerd gebeurt, leidt er niet toe dat de boete niet door de inspecteur wordt opgelegd. Immers, de automatisering staat hier slechts in dienst van de inspecteur en de handelingen door de computer worden verricht namens de inspecteur. De rechtbank oordeelt dan ook dat de boete bevoegd is opgelegd. Voor dat geval heeft belanghebbende verklaard akkoord te kunnen gaan met een boete van € 49 zoals die inmiddels door de inspecteur is vastgesteld. De rechtbank acht die boete niet te hoog.
Proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid van de Awb worden de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Volgens belanghebbende heeft hij recht op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase nu de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door bij het opleggen van de boete van € 226 geen rekening te houden met ten tijde van het opleggen bekende strafverminderende omstandigheden. Belanghebbende acht hier met name van belang dat hij weliswaar te laat aangifte heeft gedaan maar nog voordat de aanslag is opgelegd. De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen staat vast dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan in de zin van artikel 67a, eerste lid van de AWR. Ingevolge paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB, tekst 2013) legt de inspecteur in dat geval een verzuimboete op van € 226. Ingevolge paragraaf 7 van het BBBB kan de boete onder meer gematigd worden indien sprake is van verzachtende omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat de aangifte is ingediend vóórdat de aanslag is opgelegd geen verzachtende omstandigheid die tot boetematiging zou kunnen leiden, temeer niet nu de aangifte pas meer dan drie maanden na afloop van de aanmaningstermijn is ingediend.
Belanghebbende beroept zich voor zijn standpunt op het BBBB van 16 december 2013, nr, BLKB2013/1814, Stcrt. 2013, 3576 (hierna: BBBB 2014). Hierin is met betrekking tot de toepassing van artikel 67a van de AWR, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Ҥ 21. Aangifteverzuimboete aanslagbelasting artikel 67a van de AWR
(…)
8. Indien de inspecteur de verzuimboete oplegt bij afzonderlijke beschikking vóór de aanslag, dan kan het alsnog indienen van de aangifte een omstandigheid zijn die aanleiding geeft de verzuimboete te matigen. Van een dergelijke strafverminderende omstandigheid is sprake, als de belanghebbende alsnog de aangifte doet in de periode die aanvangt met het verstrijken van de termijn in de aanmaning en uiterlijk in voorkomende gevallen eindigt op de dag dat de inspecteur uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking doet. Het voorgaande geldt dus ook als de belanghebbende alsnog de aangifte doet kort na het verstrijken van de termijn in de aanmaning. In dergelijke gevallen zal de inspecteur de verzuimboete ambtshalve verminderen.
In de in dit lid genoemde gevallen wordt de verzuimboete voor de inkomstenbelasting gematigd tot 1 procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR en de verzuimboete voor de vennootschapsbelasting wordt gematigd tot 5 procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.
(…)
§ 40. Inwerkingtreding
(…)
2. Voor de inkomstenbelasting (…) is paragraaf 21 van dit besluit van toepassing is op belastingjaren vanaf 2014.
3. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014.”
De rechtbank overweegt als volgt. Als gevolg van het per 1 januari 2014 gewijzigde BBBB 2014 (zie 2.13) heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de boete tot € 49 gematigd. De rechtbank is van oordeel dat die omstandigheid niet met zich meebrengt dat bij het opleggen van de boete van € 226 sprake is geweest van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb. Ingevolge paragraaf 40 van het BBBB 2014 hoefde de inspecteur paragraaf 21 eerst toe te passen voor belastingjaren vanaf 2014, zodat de vermindering van de boete in de bezwaarfase door de inspecteur een tegemoetkomend karakter had. Van een onrechtmatig handelen bij het opleggen van de boete kan dan geen sprake zijn. Bovendien was op het moment van het opleggen van de boete het BBBB 2014 nog niet bekendgemaakt, zodat de inspecteur er geen rekening mee kon houden. Dat artikel 67a van de AWR al op 1 januari 2013 is gewijzigd doet aan het voorgaande niet af, nu daaruit niet valt af te leiden dat en in hoeverre de boete in het geval van belanghebbende gematigd zou moeten worden. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur bij het opleggen van de boetebeschikking niet onrechtmatig heeft gehandeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
Belanghebbende heeft verder nog gesteld dat het beroep gegrond dient te worden verklaard, omdat (i) de inspecteur volgens de uitspraak op bezwaar het bezwaar heeft afgewezen en omdat (ii) de (boete)verminderingsbeschikking pas in de beroepsfase is afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de uitspraak op bezwaar blijkt dat de inspecteur de verzuimboete tot € 49 matigt (zie ook 2.5.). Nu dit bedrag in de uitspraak van de rechtbank niet wijzigt, kan niet worden gezegd dat de rechtbank het beroep gegrond dient te verklaren.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 6 februari 2015 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.