Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1476, AWB - 14 _ 953
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1476, AWB - 14 _ 953
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 februari 2015
- Datum publicatie
- 17 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:1476
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 953
Inhoudsindicatie
Werknemersverzekeringen - boete
De rechtbank oordeelt dat de onderhavige boete, ongeacht de vraag of hier sprake is van een verzuim- dan wel een vergrijpboete, moet worden vernietigd omdat belanghebbende bij het doen van aangifte voor de loonheffingen een pleitbaar standpunt had ingenomen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/953
uitspraak van 6 februari 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 8 januari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 naar een bedrag van € 2.200, aanslagnummer [aanslagnummer].A.01.250.0 (hierna: de naheffingsgaanslag), alsmede tegen de tegelijkertijd bij beschikking opgelegde boete van € 110 en de in rekening gebrachte belastingrente van € 50.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Venlo, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de boetebeschikking betreft;
- -
-
vernietigt de boetebeschikking;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.460;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan haar vergoedt.
2 Gronden
[A], [B], [C] en [D] zijn vennoten van [belanghebbende] (hierna: de VOF). De VOF exploiteert een fruitwinkel, waarin onder meer producten uit eigen fruitbedrijf worden verkocht.
Voor de heffing van premies inzake de werknemersverzekering tegen werkloosheid (de Werkloosheidwet, hierna WW) is de VOF ingedeeld in sector 1, zijnde ‘Agrarisch bedrijf’.
In 2007 is de VOF met drie van haar werknemers een schriftelijke arbeidsovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
“Het verloop van het werk en het te werken uren is vooraf niet te bepalen. De werkgever is aan de oproepkracht geen salaris verschuldigd gedurende de tijd dat er geen werk voor de oproepkracht beschikbaar is. De bepalingen van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek zijn die tijd niet van toepassing”.
Ten aanzien van deze drie werknemers heeft de VOF in 2012 het lage sectorpremiepercentage voor de WW toegepast. Belanghebbende heeft dit verdedigd met de stelling dat de omvang van de arbeidsduur weliswaar niet schriftelijk is vastgelegd, maar dat met de betreffende werknemers wel mondeling een vast aantal uren is afgesproken.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd waarbij hij het hoge sectorpremiepercentage heeft toegepast, omdat volgens hem de omvang van de door de werknemers te verrichten arbeid niet in de overeenkomst die in 2007 is aangegaan is vastgelegd.
Namens de inspecteur is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn in het rapport van 27 augustus 2013 vastgelegd. De inspecteur concludeert dat belanghebbende voor sommige van haar werknemers onterecht het lage sectorpremiepercentage heeft toegepast. Ten aanzien van de boete staat, voor zover hier van belang, in voormeld rapport het volgende vermeld:
“In het hoofdstuk Controleresultaat zijn de fouten opgenomen die in de aangiften zijn aangetroffen en die als een verzuim kwalificeren. Deze fouten hebben er toe geleid dat te weinig belasting is ingehouden en afgedragen. Over de te weinig ingehouden en afgedragen belasting zal ik, op grond van paragraaf 24a, lid 3, onderdeel d van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, een boete van 5% opleggen.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2014, nr. 13/03844, ECLI:NL:HR:2014:1464 onder meer geoordeeld dat het lage sectorpremiepercentage niet van toepassing is voor het geval de omvang van de door de werknemer te verrichten arbeid in de betreffende arbeidsovereenkomst niet schriftelijk is vastgesteld. Gerechtshof ’s Hertogenbosch had eerder in die procedure nog beslist dat een schriftelijke overeenkomst niet in alle gevallen noodzakelijk was om het lage sectorpremiepercentage toe te kunnen passen. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende, gelet op het arrest, de naheffingsaanslag van € 2.200 niet meer betwist.
Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of aan belanghebbende terecht een boete is opgelegd.
Paragraaf 4 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In geval van een pleitbaar standpunt (…) legt de inspecteur geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van een pleitbaar standpunt (…), vernietigt de inspecteur de boete. (…).
2. (…) Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een verzuimboete als een vergrijpboete uit.”
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende een pleitbaar standpunt ingenomen bij het toepassen van het lage sectorpremiepercentage. De rechtbank acht daarbij, gelet op het aantal gewerkte uren, aannemelijk dat belanghebbende bepaalde mondelinge afspraken gemaakt heeft over de omvang van de door de betreffende werknemers te verrichten arbeid. Het was op dat moment nog niet duidelijk in hoeverre die afspraken schriftelijk dienden te worden vastgelegd. De Hoge Raad heeft hier eerst op 20 juni 2014 duidelijkheid geschapen nadat Gerechtshof ’s-Hertogenbosch eerder een andersluidend oordeel had geveld. De boete van € 110 dient, ongeacht de vraag of hier sprake is van een verzuim- dan wel een vergrijpboete, te worden vernietigd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De rechtbank vindt geen aanleiding tot veroordeling in de werkelijke proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake een situatie die een dergelijke vergoeding rechtvaardigt. Dat de inspecteur volgens belanghebbende geweigerd heeft te wachten met het doen van uitspraak op bezwaar totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in de zaak waarin Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch op 27 juni 2013 uitspraak heeft gedaan, kan de inspecteur niet worden tegengeworpen.
Deze uitspraak is gedaan op 6 februari 2015 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.