Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1477, AWB - 14 _ 406
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1477, AWB - 14 _ 406
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 februari 2015
- Datum publicatie
- 17 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:1477
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:4810, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 406
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting – afwaardering lening
Belanghebbende, ab-houder, heeft in 2007 geld geleend aan de vennootschap. Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2008 de afwaardering van een gedeelte van voormelde geldlening ten laste van box 1 gebracht. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende door eigen toedoen zijn positie als schuldeiser heeft verslechterd ten opzichte van een ander schuldeiser van de vennootschap en dat daarmee de geldlening onzakelijk is geworden. Derhalve geen afwaardering ten laste van box 1.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/406
uitspraak van 18 februari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 158.725 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.86) (hierna: de aanslag). Daarbij is gelijktijdig bij beschikking een bedrag van € 7.370 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2013 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 januari 2014, ontvangen bij de rechtbank op 22 januari 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Rosmalen, en namens de inspecteur, [verweerder]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de inspecteur, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd. Bij brief aan partijen van 5 januari 2015 heeft de rechtbank deze termijn verlengd met zes weken.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
Belanghebbende was tot 23 augustus 2007 voor 50% houder van certificaten van [Stichting A] (hierna: [Stichting A]). [B], de gewezen echtgenote van belanghebbende, was tot 23 augustus 2007 houdster van de overige 50%. Vanaf 23 augustus 2007 is belanghebbende houder van alle certificaten van [Stichting A].
[Stichting A] bezit alle aandelen van [C BV] (hierna: [C BV]). [C BV] is op haar beurt houder van alle aandelen in:
-
[D BV] (hierna: [D BV])
-
[E BV] (hierna: [E BV])
-
Vanaf 2007: [F BV] (hierna: [F BV])
-
Vanaf 2008: [G BV] (hierna: [G BV])
Op 25 mei 2007 en 26 september 2007 heeft belanghebbende geldbedragen aan [C BV] verstrekt van respectievelijk € 200.000 en € 35.000. Op 1 oktober 2007 is voor het bedrag € 235.000 een zogeheten overeenkomst achtergestelde lening opgesteld. De gelden zijn - onder meer - onder de volgende voorwaarden verstrekt:
- -
-
[C BV] is over het bedrag van € 235.000 de wettelijke rente verschuldigd;
- -
-
het bedrag van € 235.000 wordt in 5 jaarlijkse termijnen van € 47.000 afgelost waarbij de eerste aflossing geschiedt op 31 december 2010 en vervroegde aflossing is mogelijk.
Er zijn geen zekerheden gesteld. De verschuldigde rente verrekent [C BV] jaarlijks via rekening-courant met belanghebbende. Voor het jaar 2008 heeft [C BV] € 11.750 aan rente middels verrekening aan belanghebbende betaald.
[C BV] heeft € 200.000 doorgeleend aan [E BV]. [E BV] heeft de gelden aangewend ten behoeve van haar bedrijfsvoering, namelijk het financieren van de deelname aan de Drupa-beurs in Duitsland en voor de aankoop van machines. [C BV] heeft de € 35.000 aangewend voor de aanschaf van een personenauto.
Op 6 mei 2008 hebben [C BV], [D BV], [E BV] en [F BV] zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk een kredietovereenkomst gesloten voor een kredietfaciliteit van € 750.000 met de ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de ABN). De verschuldigde rente bedraagt 8,15% per jaar. Aan de ABN zijn onder meer de volgende zekerheden verstrekt:
- -
-
hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van belanghebbende;
- -
-
hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennootschappen die de overeenkomst zijn aangegaan;
- -
-
pandrecht op de voorraden;
- -
-
pandrecht op het bedrijfsinventaris;
- -
-
pandrecht op de vorderingen;
- -
-
de in [C BV] aanwezige pensioenvoorziening zal niet zonder vooroverleg met de ABN extern worden ondergebracht.
Belanghebbende, [C BV] en de ABN hebben op 8 december 2008 de kredietovereenkomst gewijzigd. De kredietfaciliteit is daarbij uitgebreid tot € 3.350.000 die is samengesteld uit een rekeningcourantkrediet van € 1.085.000, een innovatief borgstellingskrediet van 12 jaar van € 1.000.000 en een 10 jarige lening van € 1.265.000. De daarbij verstrekte zekerheden zijn uitgebreid met een hypotheekstelling op de te realiseren nieuwe vestiging, borgstelling door belanghebbende tot een bedrag van € 250.000 en een achterstelling met nadere voorwaarden van de in 2.3 genoemde lening.
Eveneens is met de datum 8 december 2008 een schriftelijke overeenkomst tot achterstelling van de onder 2.3 vermelde achtergestelde leningsovereenkomst gesloten. In deze schriftelijke overeenkomst is – onder meer – bepaald:
“in aanmerking nemende dat:
- -
-
de Bank [toevoeging rechtbank: de ABN] kredietfaciliteiten zal verstrekken danwel heeft verstrekt aan de Kredietnemer [toevoeging rechtbank: [C BV]];
- -
-
de Bank tot een en ander bereid is onder meer onder de voorwaarde dat de vordering van de Schuldeiser [toevoeging rechtbank: belanghebbende], groot EUR 235.000,= (muntsoort en bedrag), ten laste van de Kredietnemer, blijkens balans per 31.12.2007, zal worden achtergesteld bij die van de Bank, zoals hierna is omschreven,
zijn overeengekomen als volgt:
1. De Schuldeiser en de Kredietnemer verbinden zich bij deze tegenover de Bank en jegens elkaar om zolang de Kredietnemer bij de Bank kredietfaciliteiten geniet of aan de Bank iets schuldig is uit welken hoofde ook, zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, met betrekking tot voormelde vordering van de Schuldeiser op de Kredietnemer geen (rechts-)handelingen te verrichten of na te laten waardoor de vordering:
(i) geheel of gedeeltelijk teniet gaat dan wel geheel of gedeeltelijk het vermogen van de Schuldeiser verlaat; ofwel
(ii) met een beperkt recht wordt bezwaard;
tenzij de Bank hiervoor schriftelijk toestemming geeft en met inachtneming van door de Bank alsdan te stellen voorwaarden.
De Bank verklaart bovenstaande verbintenis aan te nemen.
2. Voor het geval van faillissement, surseance van betaling, schuldsanering, ontbinding of overlijden van de Kredietnemer verpandt de Schuldeiser tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de Kredietnemer jegens de Bank nu voor alsdan aan de Bank zijn bij deze akte achtergestelde vordering op de Kredietnemer met alle daaraan verbonden rechten, terwijl de achterstelling in dat geval (faillissement, surseance van betaling, schuldsanering, ontbinding of
overlijden van de Kredietnemer) geacht wordt zonder nadere handelingen vervallen te zijn, tenzij de Bank te kennen heeft gegeven dat de achterstelling geheel of gedeeltelijk in stand dient te blijven. De voor deze verpanding noodzakelijke mededeling aan de Kredietnemer wordt bij deze akte geacht te zijn gedaan.
3. De Schuldeiser is verplicht op eerste vordering van de Bank terstond het geschrift waaruit zijn vordering op de Kredietnemer blijkt aan de Bank toe te zenden.
4. Tenslotte komen de Bank en de Schuldeiser overeen dat, indien de Schuldeiser op enigerlei wijze in strijd handelt met:
- het in artikel 1. (i) in deze akte bepaalde, de Schuldeiser ten behoeve van de Bank een dadelijk opeisbare boete verbeurt ten belope van het bedrag waarmee de achtergestelde vordering naar het oordeel van de Bank geheel of gedeeltelijk teniet is gegaan danwel geheel of gedeeltelijk het vermogen van de Schuldeiser heeft verlaten;
- het in artikel 1. (ii) of het overige in deze akte bepaalde, de Schuldeiser ten behoeve van de Bank een dadelijk opeisbare boete verbeurt ten belope van het bedrag gelijk aan dat van de achtergestelde vordering.”
Het geconsolideerde vermogen en de omzet van [C BV] en haar dochtermaatschappijen zagen er als volgt uit:
Ultimo 2006 |
Ultimo 2007 |
Ultimo 2008 |
Ultimo 2009 |
|
Vermogen |
€ 212.779 |
€ 447.540 |
€ 513.922 |
- € 1.182.186 |
Omzet |
€ 3.769.554 |
€ 4.721.806 |
€ 5.146.686 |
€ 1.964.552 |
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008 onder ‘Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen’ een bedrag van € 144.110 als kosten vermeld. Volgens de toelichting die is opgenomen in de aangifte bestaat voormeld bedrag voor € 100.000 uit een ‘Voorziening achtergestelde lening’.
Belanghebbende heeft als (middellijk) bestuurder op 13 september 2010 het faillissement voor alle onder 1.2 vermelde besloten vennootschappen aangevraagd. Op 14 september 2010 zijn voornoemde besloten vennootschappen failliet verklaard.
De inspecteur is bij de aanslagregeling afgeweken van de ingediende aangifte. Daarbij heeft de inspecteur de aftrekpost van € 100.000 gecorrigeerd.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Moet de geldverstrekking van € 235.000 door belanghebbende aan [C BV] aangemerkt worden als een kapitaalstorting (schijnlening)? Zo nee:
-
moet de geldverstrekking van € 235.000 door belanghebbende aan [C BV] reeds ten tijde van de verstrekking worden aangemerkt als een onzakelijke lening? Zo nee:
-
moet de geldverstrekking van € 235.000 door belanghebbende aan [C BV] op enig moment gedurende de looptijd daarvan worden aangemerkt als een onzakelijke lening?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend. Indien het gelijk aan belanghebbende is, is niet in geschil dat de afwaardering van de geldlening voor een bedrag van € 100.000 in het onderhavige jaar in mindering kan worden gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.725. De inspecteur concludeert primair (bij bevestigende beantwoording van de vragen a of b) tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning met € 11.750 tot € 146.975. Subsidiair concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.