Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2119, AWB - 13 _ 7470
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2119, AWB - 13 _ 7470
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 april 2015
- Datum publicatie
- 17 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:2119
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:1999, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 7470
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning en wordt voor het beschikbaar houden daarvan betrokken in de forensenbelasting. In dit geval is het de keuze van de gemeentelijke wetgever geweest om eigenaren van gemeubileerde vakantiewoningen die - zij het indirect - in de heffing van toeristenbelasting worden betrokken uit te zonderen van de forensenbelasting. Dit is het geval bij gemeubileerde vakantiewoningen die op gehuurde grond staan. De rechtbank is van oordeel dat de gemeentewetgever niet in strijd heeft gehandeld met het (verdragsrechtelijke) gelijkheidsbeginsel. Voorts is geen sprake van een onredelijke of willekeurige belastingheffing.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/7470
uitspraak van 1 april 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 22 november 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag forensenbelasting over 2013.
Zitting
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
De rechtbank beschouwt al hetgeen zij in haar tussenuitspraak van 2 mei 2014 heeft overwogen als hier te zijn ingelast. In vervolg op de tussenuitspraak, overweegt de rechtbank het volgende.
In antwoord op de inlichtingen die de heffingsambtenaar aan de rechtbank diende te verstrekken (artikel 8:45 van de Awb), heeft de heffingsambtenaar geantwoord dat eigenaren van stacaravans en chalets die op huurgrond staan niet in de heffing van de forensenbelasting worden betrokken. Deze eigenaren worden - zij het indirect omdat de campinghouder als belastingplichtige fungeert - in de heffing van de toeristenbelasting betrokken. Het voorgaande geldt niet, aldus de heffingsambtenaar, indien de grond in volle eigendom is of als er een recht van opstal is gevestigd. In dat geval wordt aan de eigenaar van de stacaravan/chalet wel een aanslag forensenbelasting opgelegd. Omdat in dit soort gevallen geen sprake is van een vergoeding voor het verblijf vindt er geen belastbaar feit plaats voor de toeristenbelasting, aldus de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft verder erkend dat eigenaren van starcaravans en chalets gelegen op huurgrond die niet hun hoofdverblijf hebben in de gemeente maar wel meer dan 90 dagen het object voor hun gezin beschikbaar houden, naar de letter van artikel 2, eerste lid van de Verordening forensenbelasting belastingplichtig zijn voor de forensenbelasting. In dat geval geldt echter de anti-cumulatiebepaling van artikel 3, tweede lid van de Verordening forensenbelasting en wordt, zoals hiervoor overwogen, geen aanslag forensenbelasting opgelegd.
Forensenbelasting wordt geheven van alle personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Aangeknoopt wordt derhalve bij het beschikbaar houden van een gemeubileerde (vakantie)woning. Of deze woning op huurgrond of eigen grond is gelegen, is op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting niet van belang. In dit geval wordt het verschil in behandeling tussen woningen die zijn gelegen op huurgrond en op eigen grond, veroorzaakt door de vrijstelling van artikel 3, tweede lid van de Verordening forensenbelasting. Het is namelijk de keuze van de gemeenteraad (hierna: de gemeentelijke wetgever) geweest om eigenaren van gemeubileerde vakantiewoningen die, zij het indirect, in de heffing van toeristenbelasting worden betrokken uit te zonderen van de forensenbelasting. Kennelijk is dit het geval bij gemeubileerde vakantiewoningen die op gehuurde grond staan. De vraag die belanghebbende dan hier in wezen opwerpt is de vraag of de gemeentelijke wetgever, door dit onderscheid te maken, in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
Door de gemeentelijke wetgever vastgestelde wetten, zoals bijvoorbeeld in dit geval de Verordening forensenbelasting, kunnen slechts aan het gelijkheidsbeginsel worden getoetst voor zover dit beginsel is neergelegd in een ieder bindende verdragsbepaling of bepaling van supranationaal recht (hierna: het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel). Bij de beoordeling van de vraag of de wetgever het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden staat verder voorop dat niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen is verboden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Hierbij komt de wetgever op het fiscale gebied een ruime beoordelingsvrijheid toe. De rechtbank is van oordeel dat de keuze van de gemeentelijke wetgever om eigenaren van gemeubileerde woningen die op gehuurde grond staan uit te zonderen van de forensenbelasting, niet van een redelijke grond is ontbloot. Deze keuze is namelijk, zoals de heffingsambtenaar heeft betoogd, ingegeven om een cumulatie van belastingen voor deze eigenaren tegen te gaan. De rechtbank is zich er daarbij van bewust dat het belastbare feit voor de toeristenbelasting afwijkt van die van de forensenbelasting en voorts dat ook de belastingplichtige niet dezelfde is. Nu deze belastingen echter sterk op elkaar lijken - in beide gevallen wil de gemeente belasting heffen van niet inwoners ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeentegrens - en in de regel de campinghouder de toeristenbelasting doorbelast aan de seizoenplaatshouder, acht de rechtbank het niet onredelijk dat de gemeente in dit geval een cumulatie van belastingheffing wil tegengaan. Samenvattend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de gemeentewetgever in het onderhavige geval niet in strijd heeft gehandeld met het (verdragsrechtelijke) gelijkheidsbeginsel. De grief van belanghebbende faalt.
Belanghebbende heeft ook nog aangevoerd dat de aanslag forensenbelasting is opgelegd in strijd met doel en strekking van de Gemeentewet en de Verordening. Hij heeft in dit verband gesteld dat een vaste seizoenplaatshouder met een vakantiewoning op gehuurde grond de facto € 15,95 minder belasting betaalt in 2013 dan de eigenaar van een vakantiewoning van wie forensenbelasting wordt geheven (€ 199,50 toeristenbelasting tegenover € 215,45 forensenbelasting). Dit verschil maakt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen de rechtbank in 2.4 heeft overwogen, nog niet dat sprake is van een onredelijke of willekeurige belastingheffing die de wetgever bij het toekennen aan de gemeentelijke wetgever van de bevoegdheid om de heffing in te voeren, niet op het oog kan hebben gehad. Het beroep is dan ook ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 1 april 2015 door mr.drs. M.M. De Werd, voorzitter, mr. D. Hund en mr.drs. M.H. van Schaik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.