Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2431, AWB - 12 _ 970
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2431, AWB - 12 _ 970
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 april 2015
- Datum publicatie
- 8 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:2431
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:11, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 12 _ 970
Inhoudsindicatie
BPM - aanvang gebruik weg door ingezetene met in buitenland gehuurde auto in 2011
Belanghebbende is Nederlands ingezetene en heeft in 2011 een in Duitsland geregistreerde auto gehuurd. De Wet BPM bevatte in 2011 geen regeling voor verschuldigdheid van BPM bij tijdelijke invoer. Rechtbank: het ontbreken van een deugdelijke wettelijke heffingsgrondslag voor de heffing van BPM ter zake van (de aanvang van) het gebruik van de weg in Nederland met de auto kan niet worden “gerepareerd” door in de uitvoeringssfeer (besluit Staatssecretaris) te bepalen dat de ondeugdelijke elementen van de wet feitelijk buiten toepassing kunnen blijven (vergelijk HvJ EU, 25 mei 1982, nummer: C-96/81).
Naheffingsaanslag vernietigd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 12/970
uitspraak van 15 april 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 5 april 2011 aangifte voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg met een in het buitenland geregistreerde auto van het merk Citroen, type C Crosser 2.2 HDIF Exclusive 7-persoons met het Duitse kenteken [kenteken] en het voertuigidentificatienummer [nummer] (hierna: de auto) en de uitvoer van die auto. Volgens de aangifte bedraagt de te betalen BPM € 10.535 en bedraagt de teruggaaf BPM € 11.718, hetgeen resulteert in een te ontvangen bedrag van € 1.183.
De inspecteur heeft de aangifte niet geaccepteerd en heeft bij brief met dagtekening 11 april 2011 een naheffingsaanslag opgelegd waarbij de verschuldigde BPM is berekend op € 9.747. Tegelijkertijd heeft de inspecteur bij afzonderlijke brief (bij beschikking) het bedrag van de teruggaaf BPM bepaald op € 8.892. Per saldo was daardoor een bedrag verschuldigd van € 855.
Bij brief van 15 april 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de aangifte.
Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 januari 2012 heeft de inspecteur de verschuldigde BPM verminderd tot € 9.571 en de teruggaaf BPM verminderd tot € 8.732. Dit resulteerde per saldo in een te betalen bedrag van € 839. Tegelijkertijd is aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 218. Deze kostenvergoeding is tevens vastgelegd in een afzonderlijke brief van
23 januari 2015.
Belanghebbende heeft bij fax van 1 maart 2012 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 31 januari 2012. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 156.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de regiezitting van de meervoudige belastingkamer van 9 november 2012. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Bladel, tot bijstand vergezeld van [A], verbonden aan [kantoornaam A] te Best en van [B], en namens de inspecteur, [verweerder]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift op 13 november 2012 aan partijen is verzonden.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 20 februari 2015 een pleitnota ingediend. Een afschrift daarvan is verstrekt aan de inspecteur.
Het tweede onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Westerhoven, tot zijn bijstand vergezeld van [B], en namens de inspecteur, [verweerder]
. Ter zitting heeft de inspecteur een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer, het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden. Partijen hebben er mee ingestemd dat de meervoudige kamer uitspraak doet zonder nadere mondelinge behandeling.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is Nederlands ingezetene. Hij heeft voor de periode van 1 april 2011 tot en met 30 juni 2011 een in Duitsland geregistreerde auto gehuurd.
De aangifte en het teruggaafverzoek zijn ingediend door middel van het formulier ‘Aangifte bpm/Verzoek teruggaaf bpm Bij het huren of leasen van een motorrijtuig met een buitenlands kenteken’.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van (de aanvang van) het gebruik met de auto van de weg BPM is verschuldigd, alsmede het antwoord op de vraag of de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase adequaat is.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. De inspecteur heeft de tegengestelde opvatting.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en vergoeding van de werkelijke proceskosten.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep omdat de per saldo verschuldigde BPM volgens hem moet worden verminderd tot € 695. De inspecteur stelt dat geen reden is voor vergoeding van de werkelijke proceskosten.