Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4323, AWB - 12 _ 5919
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4323, AWB - 12 _ 5919
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 juni 2015
- Datum publicatie
- 11 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:4323
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:4837, Overig
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:2187, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- AWB - 12 _ 5919
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is omstreeks november 2001 geïdentificeerd als (mede)rekeninghouder van een KBLux-rekening. De inspecteur heeft belanghebbende in de periode november 2001 tot september 2003 (1e vragenbrief) tot drie keer toe aangedragen voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Deze verzoeken zijn alle afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat gelet op hetgeen (niet) is gebeurd in de periode tussen 24 juli 2002 en augustus 2003 niet aan de voortvarendheidseis is voldaan. Volgt vernietiging van de navorderingsaanslagen die met de verlengde navorderingstermijn zijn vastgesteld.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 12/5919 tot en met 12/5948
uitspraak van 24 juni 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
12/5926 |
1991 |
H18 |
30-11-2003 |
12/5925 |
1992 |
H28 |
30-11-2003 |
12/5924 |
1993 |
H38 |
30-11-2003 |
12/5923 |
1994 |
H48 |
30-11-2003 |
12/5922 |
1995 |
H57 |
30-11-2003 |
12/5943 |
1996 |
H67 |
30-11-2003 |
12/5944 |
1997 |
H77 |
30-11-2003 |
12/5939 |
1998 |
H87 |
30-11-2003 |
12/5940 |
1999 |
H97 |
30-11-2003 |
12/5941 |
2000 |
H06 |
31-10-2003 |
12/5942 |
2001 |
H17 |
21-07-2004 |
12/5945 |
2002 |
H26 |
29-07-2005 |
12/5921 |
2003 |
H36 |
31-10-2007 |
12/5946 |
2004 |
H46 |
30-11-2007 |
12/5937 |
2005 |
H56 |
15-07-2008 |
12/5919 |
2008 |
H86 |
15-8-2011 |
Vermogensbelasting (hierna: VB)
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
12/5928 |
1992 |
K28 |
30-11-2003 |
12/5938 |
1993 |
K38 |
30-11-2003 |
12/5930 |
1994 |
K48 |
30-11-2003 |
12/5931 |
1995 |
K58 |
30-11-2003 |
12/5932 |
1996 |
K67 |
30-11-2003 |
12/5933 |
1997 |
K77 |
30-11-2003 |
12/5934 |
1998 |
K87 |
30-11-2003 |
12/5935 |
1999 |
K97 |
30-11-2003 |
12/5927 |
2000 |
K07 |
30-11-2003 |
Bij de voormelde (navorderings)aanslagen zijn verhogingen (met kwijtschelding), danwel boeten (hierna: boeten) opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 oktober 2012 de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2005 en de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 2000 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente verminderd. Het bezwaar tegen de aanslag IB 2008 is bij uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2012 ongegrond verklaard.
Aan belanghebbende is verder een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Ziekenfondswet 2002 ([aanslagnummer].S26; hierna: ZFW) en een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 ([aanslagnummer].F19501; hierna: OB) opgelegd. Daarbij zijn bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft op 19 maart 2012 uitspraak op bezwaar gedaan inzake de aanslag ZFW 2002 (zaaknummer 12/5920). Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Inzake de naheffingsaanslag OB 1999 is op 11 juli 2012 uitspraak op bezwaar gedaan; de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente zijn gehandhaafd.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 november 2012, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen de in 1.3 en 1.5 genoemde uitspraken op bezwaar. Daarbij heeft belanghebbende tweemaal beroep aangetekend tegen de naheffingsaanslag OB (zaaknummers 12/5947 en 12/5948). Ter zake van de beroepen inzake de (navorderings)aanslagen IB/PVV, VB en ZFW heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 42. Ter zake van de beroepen inzake de naheffingsaanslag OB is eenmaal griffierecht geheven van € 156.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft op 16 maart 2015 een aanvulling op het verweerschrift ingediend. Dit stuk is in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015 te Breda. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota en een aanvullende pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota’s met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende.
Voor de behandelde rolnummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat op 31 maart 2015 naar partijen is gezonden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te overleggen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Beide partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere mondelinge behandeling. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende, geboren op [datum] 1950, is ongehuwd. Tot [datum] 1988 is belanghebbende gehuwd geweest met [Y] (hierna: [Y]). De voornaam van belanghebbende is [voornaam X]; de voornaam van [Y] is [voornaam Y]. Belanghebbende heeft vóór 1996 als bouwvakker in loondienst gewerkt in Nederland en Duitsland. Vanaf 1996 heeft belanghebbende gehandeld in de verkoop van potten en pannen in het buitenland. Op 30 mei 2001 heeft belanghebbende het formulier “Opgaaf startende ondernemers” ingevuld. Over de jaren 1998, 1999 en 2000 zijn aangiften OB ingediend.
IB/PVV, VB en ZFW
Belanghebbende is vanaf 1996 beschreven voor de inkomstenbelasting en heeft vanaf dat jaar met uitzondering van de jaren 2003 tot en met 2005 en 2008 aangiften IB/PVV gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de Kredietbank Luxemburg te Luxemburg (hierna: KBL).
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) aan het Nederlandse Ministerie van Financiën spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.
Op basis van deze inlichtingen is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.
Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (…)
54-[rekeningnummer]-96-0000 00 0040 TER LDO [voornaam X] [X] OU MME [voornaam Y] [Y] 100.744,43
(…)
55-[rekeningnummer]-26-0000 00 0060 TER LDO [voornaam X] [X] OU MME [voornaam Y] [Y] 100.830,19
(…)
52-[rekeningnummer]-42-0000 00 0040 VUE [voornaam X] [X] OU MME [voornaam Y] [Y] 23,22”
Rekening, eindigend op 0060, betreft een DM-rekening.
Door [ambtenaar] is op 14 juni 2004 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening met nummer [rekeningnummer] bij de KBL (hierna: de KBL-rekening). Dit proces-verbaal vermeldt dat uit de match van rekeninghouders met de landelijke bestanden van de belastingdienst en de RDW volgt dat slechts belanghebbende, gehuwd geweest met [Y], als rekeninghouder van de KBL-rekening [rekeningnummer] in aanmerking komt.
Vanaf november 2001 tot aan augustus 2003 is het dossier van belanghebbende drie keer door de inspecteur voorgedragen aan de FIOD c.q. officier van Justitie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Dat is steeds afgewezen.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 11 september 2003 onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hierbij heeft de inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast bij het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. Belanghebbende heeft geen informatie verstrekt.
In de brief van 26 september 2003 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen tot afwijking van de aangifte IB/PVV 2000. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
Bij brief van 3 oktober 2003 heeft de inspecteur zijn voornemen met betrekking tot de op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1999, een aanslag IB/PVV 2001 en de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 2000, alle met boeten, te kennen gegeven. Omdat een reactie van belanghebbende is uitgebleven, heeft de inspecteur de op te leggen navorderingsaanslagen nogmaals bevestigd bij aangetekende brief van 13 november 2003. Belanghebbende heeft geweigerd deze brief in ontvangst te nemen. Op 19 november 2003 zijn op verzoek van de toenmalige gemachtigde afschriften van de gevoerde correspondentie en van de aanslagbiljetten naar hem gestuurd.
Namens belanghebbende is bij brief van 24 november 2003 bezwaar gemaakt tegen de onder 2.10 genoemde (navorderings)aanslagen. Daarin is aangegeven dat vooralsnog kan worden ingestemd met het aanhouden van het bezwaar totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan in de ‘NautaDutilh zaak’.
De inspecteur heeft de aangifte IB/PVV 2002 gecorrigeerd in verband met het niet aangeven van inkomsten uit een buitenlandse bankrekening in box 3. Met dagtekening 29 juli 2005 zijn aan belanghebbende aanslagen IB/PVV 2002 en ZFW 2002 opgelegd. Belanghebbende heeft bij brief van 26 juli 2005, bij de inspecteur ingekomen op 29 juli 2005, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2002. Belanghebbende heeft bij brief van 4 oktober 2005 verzocht om het bezwaar aan te houden. Tegen de aanslag ZFW 2002 is op 5 oktober 2005 bezwaar gemaakt. Op 19 maart 2012 is uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag ZFW 2002.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 geen aangifte IB/PVV gedaan. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2007 een ambtshalve aanslag IB/PVV 2003 met boete opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Ook voor de jaren 2004, 2005 en 2008 heeft belanghebbende geen aangiften IB/PVV ingediend. Aan belanghebbende zijn ambtshalve aanslagen IB/PVV met boeten voor deze jaren opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend.
De aanslag IB/PVV 2008 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.300; er is geen inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking genomen.
In de brief van 3 december 2008 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat in een aantal lopende procedures uitspraak is gedaan, maar dat een aantal geschilpunten nog niet is behandeld en dat om die reden de bezwaarschriften worden aangehouden. Op 10 augustus 2010 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij de bezwaarschriften wil afwerken. Hij heeft daarbij belanghebbende verzocht om een formulier in te vullen en terug te sturen. In verband met het uitblijven van een reactie van belanghebbende heeft de inspecteur op 23 september 2011 nogmaals verzocht om informatie te geven over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Bij brief van 7 oktober 2011 heeft de inspecteur informatie gevraagd met betrekking tot het ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2008. Bij brief van 14 november 2011 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om op 5 december 2011 te verschijnen op het belastingkantoor te Tilburg om gegevens en inlichtingen te komen verstrekken. Belanghebbende is niet verschenen.
Met dagtekening 15 december 2011 is aan belanghebbende een informatiebeschikking voor de jaren 1990 tot en met 2005 gestuurd. Tegen deze informatiebeschikking is geen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 maart 2012 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van de wijze waarop de bezwaarschriften zullen worden afgewerkt. Op 11 april 2012 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het hoorverslag is op 25 april 2012 aan belanghebbende gestuurd. Op 11 juli 2012 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld op welke wijze hij de bezwaarschriften wil gaan afwerken, te weten dat de aanslagen worden verminderd in verband met het vervallen van de vermenigvuldigingsfactor 1,5 en dat de boeten van 100% met 20% worden verminderd vanwege undue delay.
Met dagtekening 16 oktober 2012 is uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot de (navorderings-)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2005 en navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 2000. Op 19 oktober 2012 is uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 en is het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is in de kern vermeld dat weliswaar het belastbaar inkomen is vastgesteld op € 12.300, terwijl het door belanghebbende opgegeven loon € 11.464 bedraagt, maar dat de inspecteur zich op interne compensatie beroept in verband met het KBL-vermogen.
In 2014 hebben partijen getracht tot een algehele oplossing middels een vaststellingsovereenkomst te komen. Belanghebbende heeft in dat kader correspondentie van de KBL alsmede een overzicht van het verloop van rekeningnummer [rekeningnummer] over de periode vanaf de opening in november 1993 tot en met de sluiting van de rekening in december 2001 overgelegd. Partijen hebben geen vaststellingsovereenkomst gesloten.
Ter zitting heeft belanghebbende de beroepen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 (zaaknummer 12/5942) en de aanslagen IB/PVV 2003 (zaaknummer 12/5921) en ZFW 2002 (zaaknummer 12/5920) ingetrokken. Verder is het de rechtbank gebleken dat de zaken met procedurenummers 12/5929 en 12/5936 ten onrechte zijn ingeboekt.
OB
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Zijn de beroepen tegen de naheffingsaanslag OB 1999 ontvankelijk?
-
Is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2004 ontvankelijk?
-
Is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2005 ontvankelijk?
4. Heeft de inspecteur onrechtmatig gehandeld door de door belanghebbende – in het kader van de poging tot het overeenkomen van een vaststellingsovereenkomst – overgelegde stukken in deze procedure in te brengen?
5. Is belanghebbende terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?
6. Beschikt de inspecteur over een nieuw feit dan wel is sprake van kwade trouw als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR?
7. Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?
8. Zijn de (navorderings)aanslagen op de juiste bedragen vastgesteld?
9. Zijn de beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
10. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
11. Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor (im)materiële schade?
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting.