Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2187, 15/00968 tot en met 15/00977, 15/00979, 15/00981 tot en met 15/00985, 15/00987 tot en met 15/00993, 15/00996 en 15/00997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2187, 15/00968 tot en met 15/00977, 15/00979, 15/00981 tot en met 15/00985, 15/00987 tot en met 15/00993, 15/00996 en 15/00997

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 mei 2018
Datum publicatie
22 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2187
Formele relaties
Zaaknummer
15/00968 tot en met 15/00977, 15/00979, 15/00981 tot en met 15/00985, 15/00987 tot en met 15/00993, 15/00996 en 15/00997

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid. Belanghebbende is rekeninghouder (geweest) bij Kredietbank Luxemburg (KBL). Belanghebbende is niet in zijn procespositie geschaad door de inbreng van stukken door de Inspecteur ter onderbouwing van diens standpunt. Geen sprake van een schending van de beginselen van een goede procesorde. Voorts komen de (navorderings)aanslagen niet te vervallen vanwege aangekondigde, maar nog niet verleende ambtshalve verminderingen. Navordering is mogelijk nu aannemelijk is dat belanghebbende kwade trouw kan worden verweten. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend gehandeld. De bewijslast dient te worden omgekeerd, omdat sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking en belanghebbende niet tijdig de gevraagde informatie heeft verstrekt. Het Hof vermindert de belastingaanslagen conform de berekeningen van de Inspecteur. Het Hof vermindert de boeten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 15/00968 tot en met 15/00977, 15/00979, 15/00981 tot en met 15/00985, 15/00987 tot en met 15/00993, 15/00996 en 15/00997

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 juni 2015, nummers AWB 12/5919 tot en met 12/5948, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden belastingaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 oktober 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (hierna: OB) en een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is tevens heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag IB/PVV is opgelegd met een boete. Het betreft de volgende naheffingsaanslag, aanslag en beschikkingen:

Belasting-soort

Jaar

Aanslagnummer [aanslagnummer]

Kenmerk Hof

Belasting

Boete

Heffings-rente

OB

1999

F.019501

15/00996, 15/00997

6.125

-

482

IB/PVV

2000

H.06

15/00977

ƒ

31.120

21.854

3.123

1.2.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 november 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging (hierna ook: boete). Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen:

Belasting-soort

Jaar

Aanslagnummer [aanslagnummer]

Kenmerk Hof

Belasting

Boete

Heffings-rente

IB/PVV

1991

H.18

15/00968

ƒ

18.014

18.014

7.037

IB/PVV

1992

H.28

15/00969

ƒ

18.333

18.333

6.071

IB/PVV

1993

H.38

15/00970

ƒ

18.032

18.032

5.065

IB/PVV

1994

H.48

15/00971

ƒ

12.395

12.395

2.929

IB/PVV

1995

H.57

15/00972

ƒ

12.965

12.965

2.717

IB/PVV

1996

H.67

15/00973

ƒ

17.141

17.141

3.488

IB/PVV

1997

H.77

15/00974

ƒ

16.957

16.957

3.195

IB/PVV

1998

H.87

15/00975

ƒ

24.856

15.266

2.380

IB/PVV

1999

H.97

15/00976

ƒ

33.308

23.796

2.999

VB

1992

K.28

15/00984

ƒ

4.968

4.968

1.937

VB

1993

K.38

15/00985

ƒ

4.792

4.792

1.582

VB

1994

K.48

15/00987

ƒ

5.032

5.032

1.410

VB

1995

K.58

15/00988

ƒ

4.824

4.824

1.138

VB

1996

K.67

15/00989

ƒ

4.872

4.872

1.019

VB

1997

K.77

15/00990

ƒ

5.424

5.424

1.019

VB

1998

K.87

15/00991

ƒ

5.677

5.677

884

VB

1999

K.97

15/00992

ƒ

6.174

6.174

777

VB

2000

K.07

15/00993

ƒ

5.005

5.005

449

1.3.

Aan belanghebbende is met dagtekening 21 juli 2004 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is tevens heffingsrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag is opgelegd met een boete. Het betreft de volgende navorderingsaanslag en beschikkingen:

Belasting-soort

Jaar

Aanslagnummer [aanslagnummer]

Kenmerk Hof

Belasting

Boete

Heffings-rente

IB/PVV

2001

H.17

15/00978

6.199

5.234

416

1.4.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 juli 2005 aanslagen in de IB/PVV en in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: de ZVW) opgelegd. Bij beschikking is tevens heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag IB/PVV is opgelegd met een boete. Het betreft de volgende aanslagen en beschikkingen:

Belasting-soort

Jaar

Aanslagnummer [aanslagnummer]

Kenmerk Hof

Belasting

Boete

Heffings-rente

IB/PVV

2002

H.26

15/00979

4.876

4.971

343

ZFW

2002

S.26

15/00995

1.562

-

142

1.5.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening respectievelijk 31 oktober 2007, 30 november 2007, 15 juli 2008 en 15 juli 2011 aanslagen in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is tevens heffingsrente in rekening gebracht. De aanslagen zijn opgelegd met een boete. Het betreft de volgende aanslagen en beschikkingen:

Belasting-soort

Jaar

Aanslagnummer [aanslagnummer]

Kenmerk Hof

Belasting

Boete

Heffings-rente

IB/PVV

2003

H.36

15/00980

5.329

4.203

731

IB/PVV

2004

H.46

15/00981

3.990

3.672

495

IB/PVV

2005

H.56

15/00982

4.301

4.301

483

IB/PVV

2008

H.86

15/00983

1.308

226

26

1.6.

Tegen de onder 1.1 tot en met 1.5 genoemde belastingaanslagen en beschikkingen is, met uitzondering van de (navorderings)aanslagen in de IB/PVV 2001 en 2003 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente, bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2002, 2004 en 2005 en de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 2000 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente verminderd, de aanslag IB/PVV 2008 en de naheffingsaanslag OB 1999 gehandhaafd en het bezwaar tegen de aanslag ZVW 2002 niet-ontvankelijk verklaard.

1.7.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Daarbij heeft belanghebbende tweemaal beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslag OB 1999 (zaaknummers Rechtbank 12/5947 en 12/5948) en voorts beroep ingesteld met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2003. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42 in de zaak met nummer 12/5919 en € 156 in de zaak met nummer 12/5947.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 juni 2015 overwogen dat belanghebbende de beroepen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 (zaaknummer 12/5942) en de aanslagen IB/PVV 2003 (zaaknummer 12/5921) en ZVW 2002 (zaaknummer 12/5920) ter zitting heeft ingetrokken en het is de Rechtbank gebleken dat de zaken met nummers 12/5929 en 12/5936 ten onrechte zijn ingeboekt.

De Rechtbank heeft voorts in genoemde uitspraak het volgende beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen tegen de naheffingsaanslag OB 1999 niet-ontvankelijk;

-

verklaart de beroepen gegrond voor zover ze betrekking hebben op de (navorderings) aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000, 2002 en 2004 en de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 2000 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente;

-

verklaart het beroep dat betrekking heeft op de boete behorende bij de aanslag IB/PVV 2005 gegrond;

-

verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000, 2002 en 2004 en de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 2000 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar over het jaar 2005 voor zover die betrekking heeft op de boete;

-

verklaart het bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2004 niet-ontvankelijk;

-

vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1997 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente;

-

vernietigt de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 1998 en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente;

-

vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 1998 tot ƒ 4.528, de daarbij behorende boete tot ƒ 3.396 en de heffingsrente tot ƒ 762;

-

vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 tot ƒ 4.597, de daarbij behorende boete tot ƒ 3.447 en de heffingsrente tot ƒ 635;

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2000 tot ƒ 4.590, de daarbij behorende boete tot ƒ 3.442 en de heffingsrente tot ƒ 460;

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2002 tot € 2.988 en de daarbij behorende boete tot € 2.241 en handhaaft de beschikking heffingsrente zoals die luidt na uitspraak op bezwaar (€ 193);

-

vermindert de navorderingsaanslag VB 1999 tot ƒ 1.295, de daarbij behorende boete tot ƒ 971 en de heffingsrente tot ƒ 179;

-

vermindert de navorderingsaanslag VB 2000 tot ƒ 1.316, de daarbij behorende boete tot ƒ 987 en de heffingsrente tot ƒ 134;

-

vermindert de boete behorende bij de aanslag IB/PVV 2005 tot € 2.125;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.205;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt;

-

veroordeelt de inspecteur tot het vergoeden van de immateriële schade aan belanghebbende van € 1.765;

-

veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot het vergoeden van de immateriële schade aan belanghebbende van € 1.235;

-

wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.”

1.8.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123 in de zaak met kenmerk 15/00983 en € 248 in de zaak met kenmerk 15/00996. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord. De Inspecteur heeft een aanvulling op zijn incidentele hoger beroep ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd.

1.10.

In zijn aanvulling op het incidentele hoger beroep heeft de Inspecteur aangeboden om zijn – door belanghebbende bestreden – stelling dat hij in de periode tussen 24 juli 2002 en 29 januari 2003 in het kader van de opgelegde navorderingsaanslagen voldoende voortvarend heeft gehandeld, te onderbouwen door het overleggen van een ‘interne verslaglegging van door zijn collega’s verrichte contacten en werkzaamheden’ (hierna: de verslaglegging). De Inspecteur wenst de verslaglegging enkel onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan het Hof en belanghebbende te verstrekken. Het Hof heeft vervolgens de zaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer.

1.11.

De enkelvoudige belastingkamer van het Hof, optredende als “geheimhoudingskamer”, heeft op 10 november 2017 uitspraak gedaan in de onder 1.10 bedoelde procedure en daarbij beslist dat de verslaglegging een op de zaak betrekking hebbend stuk is en dat de door de Inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van (delen van) dit stuk deels gerechtvaardigd zijn.

1.12.

De geheimhoudingskamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer die de hoofdzaak behandelt en de procesdossiers, met uitzondering van de aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, in handen gesteld van die belastingkamer. Bij brieven van 24 november 2017 en 8 december 2017 heeft de Inspecteur gevolg gegeven aan de uitspraak van de geheimhoudingskamer.

1.13.

De zitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] .

1.14.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota doen toekomen aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.15.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.16.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is ongehuwd. Tot 15 november 1988 is belanghebbende gehuwd geweest met [D] (hierna: [D] ). De voornaam van belanghebbende is [voornaam] .

2.2.

Belanghebbende was tot 21 juli 2006 woonachtig aan [adres] 9 te [plaats] , op het woonwagencentrum “ [E] ”. Belanghebbende was betrokken in de sinds 1999 lopende pilot “Normaliseren belastinggedrag woonwagenbewoners” (hierna: de pilot) binnen het project fiscale vrijplaatsen.

2.3.

Belanghebbende heeft vóór 1996 als bouwvakker in loondienst gewerkt in Nederland en Duitsland. Op 30 mei 2001 heeft belanghebbende het formulier “Opgaaf gegevens startende onderneming” ingevuld. Daarin heeft belanghebbende vermeld dat hij op [datum] 1997 een onderneming is gestart in de handel van huishoudelijke artikelen als venter / vertegenwoordiger met een verwachte omzet van ƒ 35.000 per jaar. Belanghebbende heeft gehandeld in de verkoop van potten en pannen in het buitenland.

2.4.

Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV vanaf het jaar 1996. Belanghebbende heeft over de jaren 1996 en verder, met uitzondering van de jaren 2004, 2005 en 2008, aangiften IB/PVV gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de Kredietbank Luxemburg te Luxemburg (hierna: KBL).

2.5.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie aan het Nederlandse Ministerie van Financiën spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL. Op basis van deze inlichtingen is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(…)

54- [rekeningnummer] -96-0000 00 0040 TER LDO [belanghebbende] OU MME [D] 100.744,43

(…)

55- [rekeningnummer] -26-0000 00 0060 TER LDO [belanghebbende] OU MME [D] 100.830,19

(…)

52- [rekeningnummer] -42-0000 00 0040 VUE [belanghebbende] OU MME [D] 23,22”

De rekeningen eindigend op 0040 betreffen gulden-rekeningen en de rekening eindigend op 0060 betreft een DM-rekening (hierna samen: de KBL-rekening).

2.6.

In het kader van de pilot is het CIE (Centrale Inlichtingen Eenheid) in november 2001 om informatie verzocht over onder meer belanghebbende vanwege een vermoeden van activiteiten in hennep. Dit verzoek is in december 2001 afgewezen, omdat de CIE in principe alleen informatie kan en zal verstrekken ten behoeve van de opsporing en in dit geval daarvan geen sprake is.

2.7.

Het dossier van belanghebbende is in januari 2002 door de Inspecteur voorgedragen voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek in het kader van het Rekeningenproject. De Officier van Justitie heeft hierop in februari 2002 negatief beslist. De dossiers zijn toen voor administratieve dan wel strafrechtelijke afdoening teruggestuurd naar de Inspecteur.

2.8.

In april 2002 is bezien of een aanmelding via de ATV-richtlijn kans van slagen zou hebben, waarna in juli 2002 een bericht van de boete-fraudecoördinator is uitgegaan naar de Officier van Justitie/tripartiete overleg. De Officier van Justitie heeft op 24 juli 2002 het volgende aan de Inspecteur bericht:

“Ik heb jouw brief , inzake opgemeld onderwerp, uitgezet bij de CIE te Breda. De CIE wijst er op dat gelet op het strakke verstrekkingsregime zij in dit stadium geen informatie mag verstrekken aan de Belastingdienst.

Zij stelt voor dat de douanerecherche een onderzoek start op de auto’s voorzien van de buitenlandse kentekens. Vanaf dat moment is er sprake van opsporing en kunnen de politieregisters geraadpleegd worden door de douane recherche.”.

2.9.

De douane heeft in november 2002 een onderzoek opgestart naar auto’s met buitenlands kenteken. Belanghebbende is op 20 november 2002 aangehouden in verband met het rijden in een auto met buitenlands kenteken en op 22 november 2002 is aan hem een naheffingsaanslag BPM opgelegd. De douane heeft de zaak tevens in het kader van de ATV- richtlijn gemeld.

2.10.

Uit de verslaglegging volgt dat op 11 december 2002 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de Inspecteur en de FIOD. De Inspecteur heeft ten aanzien hiervan het volgende vastgelegd:

“Hem verteld wat wij weten van [belanghebbende] : auto btld kenteken, rekeningproject, CIE-informatie, vermoeden dat hij zwaar in de hennep zit. Gezegd dat de insteek van het BPM-onderzoek is het verkrijgen van informatie van CIE, zodat een omvangrijk FIOD-onderzoek kan worden opgestart.”

2.11.

In het tripartiete overleg van 12 december 2002 is de zaak wegens het rijden in een auto met buitenlands kenteken geaccepteerd voor strafrechtelijke afdoening (bijlage 8 bij de brief van de Inspecteur aan de Rechtbank van 16 april 2015).

2.12.

Uit de verslaglegging volgt dat op 27 januari 2003 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de Inspecteur en de FIOD. De Inspecteur heeft ten aanzien hiervan het volgende vastgelegd:

2.13

Bij brief van 29 januari 2003 heeft de Inspecteur de FIOD-ECD verzocht om het onder 2.11 vermelde strafrechtelijk onderzoek uit te breiden, waarbij onder meer is gewezen op de omstandigheid dat belanghebbende de beschikking zou hebben over de KBL-rekening.

2.14.

De Inspecteur is in februari 2003 bericht dat de Officier van Justitie het lopende strafrechtelijke onderzoek niet wil uitbreiden en dat, indien gewenst, een nieuwe melding moet worden gemaakt. Vervolgens is een nieuwe melding aan de orde geweest in het tripartiete overleg van 12 maart 2003 en is de Inspecteur op 19 maart 2003 bericht dat het lopende onderzoek niet zal worden uitgebreid en geen nieuw onderzoek wordt gestart.

2.15.

In mei 2003 heeft intern overleg plaatsgevonden, waarbij is afgesproken dat de Inspecteur vooralsnog geen actie onderneemt ten aanzien van de KBL-rekening in afwachting van een antwoord op een verzoek om rechtshulp in de BPM-zaak.

2.16.

Nadat in augustus 2003 intern werd verzocht het dossier van belanghebbende in behandeling te nemen in het kader van de ambtshalve aanslagregeling en was afgestemd dat niet langer werd gewacht op de ontwikkelingen in de BPM-zaak, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 11 september 2003 onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hierbij heeft de Inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast bij het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. Belanghebbende heeft geen informatie verstrekt.

2.17.

De Inspecteur heeft belanghebbende vervolgens medegedeeld dat hij voornemens is om (navorderings)aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2001 en VB 1992 tot en met 2000 op te leggen, alle met boeten, waarbij rekening wordt gehouden met vermogen op een buitenlandse bankrekening en inkomsten daaruit. Met dagtekening 31 oktober 2003 (aanslag IB/PVV 2000) en 30 november 2003 zijn de (navorderings)aanslagen opgelegd.

2.18.

Door [F] , ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD-ECD, is op 14 juni 2004 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de houder van de rekening met nummer [rekeningnummer] bij de KBL. Dit proces-verbaal vermeldt dat uit de match van rekeninghouders met de landelijke bestanden van de belastingdienst en de RDW volgt dat slechts belanghebbende, gehuwd geweest met [D] , als houder van de KBL- rekening in aanmerking komt.

2.19.

Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2002, 2004 en 2005 heeft de Inspecteur rekening gehouden met inkomsten uit de KBL-rekening. De aanslag IB/PVV 2008 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.300; er is geen inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking genomen.

2.20.

De Inspecteur heeft bij brieven van 23 september 2011 en 14 november 2011 belanghebbende nogmaals onder verwijzing naar artikel 47 van de AWR verzocht om informatie met betrekking tot door belanghebbende aangehouden bankrekening(en) bij KBL. Belanghebbende heeft geen informatie verstrekt.

2.21.

Met dagtekening 15 december 2011 is aan belanghebbende een informatiebeschikking voor de jaren 1990 tot en met 2005 gegeven. Tegen deze informatiebeschikking is geen bezwaar gemaakt.

2.22.

In 2014 hebben partijen getracht tot een algehele oplossing middels een vaststellingsovereenkomst te komen. Belanghebbende heeft in dat kader correspondentie van de KBL alsmede een overzicht van het verloop van rekeningnummer [rekeningnummer] over de periode vanaf de opening in november 1993 tot en met de sluiting van de rekening in december 2001 overgelegd. Uit dit overzicht volgt dat op 18 november 1993 bedragen zijn gestort van ƒ 100.100 en DEM 100.000 en op 28 februari 1995 aanvullende bedragen zijn gestort van ƒ 100.000 en DEM 70.000. Op 26 oktober 2000 is voor een bedrag van DEM 198.983,79 een pakket obligaties gekocht. Bij sluiting van de rekening bedroeg het saldo € 119.940,55. Partijen hebben geen vaststellingsovereenkomst gesloten.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Zijn de beroepen tegen de naheffingsaanslag OB 1999 ontvankelijk?

II. Is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2004 ontvankelijk?

III. Is belanghebbende in zijn procespositie geschaad doordat de Inspecteur de onder 1.10 en 2.22 genoemde stukken in deze procedure heeft ingebracht?

IV. Zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2000 en 2002 en VB 1996 tot en met 2000 komen te vervallen door ambtshalve door de Inspecteur verleende verminderingen?

V. Is belanghebbende terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?

VI. Beschikt de Inspecteur over een nieuw feit dan wel is sprake van kwade trouw als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de AWR?

VII. Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen?

VIII. Zijn de (navorderings)aanslagen terecht en op de juiste bedragen vastgesteld?

IX. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I tot en met IV bevestigend moeten worden beantwoord en de overige vragen ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de boeten opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en VB 1992 tot en met 1996 terecht door de Rechtbank zijn vernietigd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1997 en VB 1992 tot en met 1998, de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 en 1997 en VB 1997 en 1998, bevestiging van de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en VB 1992 tot en met 1995, vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 en 1997 en VB 1996 tot en met 1998 en van de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 en 1997 en VB 1997 en 1998 opgelegde boeten.

4 Gronden

5 Beslissing