Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4451, AWB - 14 _ 3780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4451, AWB - 14 _ 3780

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 juli 2015
Datum publicatie
4 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:4451
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3780

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/3780

uitspraak van 9 juli 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 9 mei 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 151.299 en de daarbij tegelijkertijd bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.96).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015 te Eindhoven. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken van belanghebbende met zaaknummers 14/3779 tot en met 14/3781 en de zaken van [persoon A] met zaaknummers 14/3782 tot en met 14/3785. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en [persoon A] , vergezeld van hun gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [advocatenkantoor] te Sittard, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.451;

-

vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende en haar broer, [persoon A] , hebben in de jaren 2008 en 2009 onder de naam [VOF] (verder: de vof) een onderneming gedreven met onder meer als activiteiten als activiteiten de exploitatie van een gastouderbureau. Per 1 januari 2010 zijn de activiteiten van de vof in [de BV] (verder: de BV) ingebracht. De BV is op 29 september 2009 opgericht. Er is geen verzoek om geruisloze inbreng op grond van artikel 3.65 Wet IB 2001 gedaan.

2.2.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2009 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (verder: IB/PVV) gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 26.458. Op 4 november 2011 is een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2008 en 2009. Bij brief van 24 april 2012 heeft de controlemedewerker belanghebbende vragen gesteld over onder meer de aansluiting tussen de financiële administratie, jaarstukken en aangiften.

In het controlerapport is de winst na correctie als volgt berekend:

Verlies vof volgens aangifte

€ 78.180

Correctie aansluitverschillen

€ 2.600

Correctie bijzondere last

€ 24.000

Correctie huurkosten

€ 19.829

Correctie autokosten

€ 6.605

Correctie autokosten privégebruik

€ 18.982

Correctie kas en inbreng

€ 22.000

Correctie advieskosten

€ 2.000

Correctie giften

€ 4.500

Correctie verzekeringskosten

€ 6.638

Correctie loonkosten

€ 76.613

Correctie opbrengsten

€ 100.000

Correctie stakingswinst

€ 110.000

Totale correcties

€ 393.767

Winst na correctie

€ 315.587

2.3.

Aan belanghebbende is vervolgens een aanslag IB/PVV 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 151.299 opgelegd en een vergrijpboete van € 17.922. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Bij uitspraken op bezwaar is de correctie goodwill verminderd met 75% tot € 27.500. De aanslag is vervolgens verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.318. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de vergrijpboete vernietigd.

2.4.

In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

2.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat de winstcorrecties naar evenredigheid over beide vennoten moeten worden verdeeld. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij de correctie aansluitverschillen niet meer bestrijdt, dat de correctie privégebruik auto aan [persoon A] moet worden toegerekend, dat in 2009 € 2.500 aan giften is betaald, dat zij in 2009 conform het standpunt van de inspecteur recht heeft op € 2.700 aan aftrek van scholingsuitgaven en dat de beschikking heffingsrente uitsluitend verminderd moet worden voor zover de aanslag wordt verminderd. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de correctie stakingswinst moet komen te vervallen.

Bewijslast

2.6.

Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).

2.7.

Tussen partijen is niet meer in geschil dat de omzet over het vierde kwartaal 2009 niet aan de BV moet worden toegerekend. Tevens staat vast dat de vof geen omzet over het vierde kwartaal 2009 heeft verantwoord. Primair heeft belanghebbende gesteld dat de vof over dit kwartaal geen omzet hoeft te verantwoorden omdat er geen definitieve facturen over dit kwartaal in 2009 zijn verstuurd. Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat de omzet € 11.424,75 bedraagt, zijnde het verschil tussen de in 2010 over 2009 ontvangen kinderopvangtoeslag en de in 2010 over 2009 betaalde kinderopvangtoeslag. De inspecteur heeft dit betwist en heeft gesteld dat de correctie opbrengsten van € 100.000 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.

2.8.

Anders dan belanghebbende kennelijk meent, is het op grond van de regels van goedkoopmansgebruik niet toegestaan de omzetverantwoording te koppelen aan het moment van feitelijk factureren. De rechtbank volgt belanghebbende dan ook niet in haar primaire stelling. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om belanghebbende in haar subsidiaire stelling te volgen. Bij een onderneming met de omvang gelijk aan de vof is het niet toegestaan om het kasstelsel te hanteren.

2.9.

De vof is verplicht om bij haar winstbepaling rekening te houden met declarabele vorderingen. De rechtbank vindt in artikel 3, vijfde lid van de overeenkomst gastouderbureau-ouders geen steun voor de opvatting van belanghebbende dat haar vordering pas declarabel is op het moment dat de Belastingdienst zich akkoord heeft verklaard met de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag.

De omzet had verantwoord moeten worden naar gelang de dienstverlening is verricht. Vaststaat dat de dienstverlening in het vierde kwartaal 2009 heeft plaatsgevonden.

2.10.

Gelet op de door belanghebbende verstrekte exceloverzichten acht de rechtbank het aannemelijk dat tenminste een bedrag van € 100.000 niet als omzet over het vierde kwartaal 2009 is verantwoord. De als gevolg van deze correctie door belanghebbende verschuldigde belasting is ten opzichte van de op basis van de aangifte verschuldigde belasting (te weten nihil) zowel absoluut als relatief gezien hoog. Dat leidt tot de conclusie dat belanghebbende voor het jaar 2009 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Gelet hierop is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende dient dan aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.11.

De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende en [persoon A] verantwoordelijk zijn voor een deugdelijke vastlegging van opbrengsten en kosten in de administratie en het bewaren van onderliggende bescheiden. Ook acht de rechtbank beide vennoten verantwoordelijk voor dan wel dienen zij zorg te dragen voor het opvragen van gegevens bij derden zoals de curator, verhuurders, verzekeringsmaatschappijen, crediteuren, deurwaarders, banken, het LRK, enz. Dat de inspecteur tijdens gesprekken heeft toegezegd dat hij gegevens zou opvragen bij de curator en dat hij het LRK zou raadplegen, maakt niet dat belanghebbende en [persoon A] niet meer verantwoordelijk zijn voor het opvragen van bovenstaande gegevens. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, met hetgeen zij heeft aangevoerd, niet heeft doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.12.

Dat op belanghebbende de verzwaarde bewijslast rust, betekent niet dat de inspecteur de aanslag naar willekeur mag vaststellen. De inspecteur dient bij het opleggen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting.

2.13.1.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag niet van onredelijke uitgangspunten is uitgegaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

2.13.2.

Belanghebbende heeft gesteld dat er steekpenningen zijn betaald aan [persoon B] . Het enkel overleggen van een aangifte wegens bedreiging door [persoon B] acht de rechtbank onvoldoende voor het verlenen van de door belanghebbende geclaimde aftrek voor steekpenningen.

2.13.3.

De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht alleen rekening gehouden met huurkosten die uit huurovereenkomsten blijken. Van de overige huurkosten is onvoldoende verifieerbaar of dit huurkosten zijn die zijn gebaseerd op verplichtingen die door de vof voor haar ondernemingsactiviteiten zijn aangegaan.

2.13.4.

Vast staat dat in 2009 vier auto’s op de balans staan en dat één van deze auto’s, de auto met het kenteken [###] , aan de vader van belanghebbende en [persoon A] ter beschikking is gesteld, zonder dat de vader werkzaam was voor de vof. Met betrekking tot de correctie autokosten heeft de inspecteur zich naar het oordeel van de rechtbank niet op een onredelijk standpunt gesteld door de kosten die specifiek tot de auto met kenteken [###] te herleiden zijn plus éénvierde deel van de autokosten die niet tot één van de vier auto’s te herleiden zijn, te corrigeren.

2.13.5.

Voor wat betreft de correctie kas en inbreng heeft de inspecteur gesteld dat, nu op geen enkele wijze inzichtelijk is geworden, uit welke middelen het bedrag van € 22.000 voor de aanschaf van drie auto’s afkomstig is, hij ervan uitgaat dat de aanschaf middels niet verantwoorde omzet is gefinancierd. Belanghebbende heeft voor haar stelling dat de middelen vanuit privé zijn ingebracht door geld te lenen van haar vader, geen bewijs aangedragen. Nu de herkomst van het bedrag niet verifieerbaar is, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de inspecteur niet onredelijk is.

2.13.6.

Met betrekking tot de correctie advieskosten en verzekeringskosten heeft belanghebbende niet inzichtelijk gemaakt dat er adviezen zijn gegeven door [Belastingadvies BV] en waarvoor verzekeringskosten zijn gemaakt en op welk jaar de kosten betrekking hebben. Deugdelijke onderbouwingen van deze kosten ontbreken. Het standpunt van de inspecteur om deze kosten niet te accepteren acht de rechtbank dan ook niet onredelijk.

2.13.7.

De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de loonkosten tot en met oktober 2009 zijn geaccepteerd, maar dat het voor de maanden november en december 2009 niet duidelijk is geworden of en aan wie er loon is betaald, omdat er geen stukken zijn overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat er in die maanden personeel voor de vof heeft gewerkt. Vaststaat dat over deze twee maanden geen aangiften loonheffingen zijn gedaan en geen naheffingsaanslagen zijn opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen belanghebbende in het geding heeft gebracht onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat er in die periode personeelskosten zijn gemaakt. Nu een deugdelijke onderbouwing van deze kosten ontbreekt, acht de rechtbank het niet onredelijk dat de inspecteur deze kosten niet heeft geaccepteerd.

2.13.8.

Voor wat betreft de correctie giften overweegt de rechtbank dat uit het arrest van de Hoge Raad van 30 september 1953, nr. 11 431, BNB 1953/264 blijkt dat, wil een door een onderneming gedane schenking onder haar bedrijfskosten kunnen worden gerangschikt in de eerste plaats is vereist, dat die schenking een direct bedrijfsbelang beoogt. Daarvoor is beslissend of, gelet op de gegeven feiten en omstandigheden, inderdaad een rechtstreeks verband tussen de gedane schenking en de bedrijfskosten aanwijsbaar is. Een zodanig verband is niet uit de stukken op te maken. Voor zover belanghebbende in dat geval wil stellen dat de schenking als aftrekbare privé giften moet worden aangemerkt, merkt de rechtbank op dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor aftrek. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de schenkingen niet zijn gedaan aan een algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 6.33, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (verder: de Wet IB 2001).

2.14.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de door de inspecteur berekende winst na correctie van € 315.587 (zie 2.2) moet worden verminderd met de correctie stakingswinst van € 110.000 (zie 2.5). De winst na correctie stelt de rechtbank dan ook vast op € 205.587.

Schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur

2.15.

Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur het verweerschrift te laat heeft ingediend, zodat de beroepsprocedure vertraging heeft opgelopen en dat het verweerschrift niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank had volgens belanghebbende om die reden eerder een zitting moeten plannen of beter nog, uitspraak op het beroep moeten doen met de constatering dat de inspecteur tegen de zienswijze van de belanghebbende géén verweer heeft gevoerd.

2.16.

Deze stelling van belanghebbende treft geen doel. De termijnen voor het indienen van een verweerschrift of tiendagenstuk zijn in de wet geregeld. Indien de inspecteur een termijn overschrijdt, is in de wet geregeld wat daar de consequenties van zijn, en welk rechtsmiddel belanghebbende eventueel hiertegen kan aanwenden. Het niet-ontvankelijk verklaren van een verweerschrift is daar niet genoemd. Daarnaast heeft belanghebbende tijdig en uitvoerig op het verweerschrift gereageerd, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om enige consequenties te verbinden aan het buiten de door de rechtbank gestelde termijn indienen van het verweerschrift. Ook aan de omstandigheid dat de rechtbank wellicht eerder de zitting had kunnen plannen verbindt de rechtbank geen consequenties. De rechtbank merkt daarbij op dat zij, zonder toestemming van partijen om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, welke toestemming hier ontbreekt, geen uitspraak kan doen. Voor een versnelde behandeling bestaat evenmin aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van schending van de goede procesorde.

2.17.

Verder heeft belanghebbende gesteld dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er ten tijde van de hoorgesprekken al concept uitspraken op bezwaar lagen, en dat tijdens de gesprekken overduidelijk bleek dat de inspecteur al zijn beslissing had genomen zonder dat wat met de argumenten van belanghebbende en [persoon A] was gedaan respectievelijk zou worden gedaan. Volgens belanghebbende is niet serieus naar de bezwaren gekeken.

2.18.

Vast staat dat tijdens het boekenonderzoek de financiële administratie van de vof is bekeken, dat zowel tijdens het onderzoek als tijdens de bezwaarfase belanghebbende door de inspecteur meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om aanvullende gegevens te overleggen en dat er naar aanleiding van de bezwaarschriften drie besprekingen zijn gevoerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren door de inspecteur voldoende zorgvuldig zijn afgewikkeld. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. De rechtbank merkt daarbij op dat, gelet op hetgeen in 2.11 is overwogen, belanghebbende zelf verantwoordelijk blijft voor het opvragen van informatie bij derden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur door de stelling in te nemen dat de boete moet worden vernietigd, in voldoende mate rekening heeft gehouden met de wijze waarop het bezwaar is afgewikkeld.

2.19.

De inspecteur heeft verklaard dat aan zijn toezegging om gegevens bij de curator op te vragen, ten grondslag heeft gelegen de uitlating van belanghebbende dat de curator niet wilde meewerken. Voorts heeft de inspecteur verklaard dat hij contact heeft gehad met de curator en dat hij van de curator heeft begrepen dat belanghebbende niet zelf eerder gegevens bij de curator had opgevraagd. De rechtbank hecht geloof aan voornoemde verklaringen. Om die reden is de inspecteur niet gebonden aan de door hem gedane toezegging. Van een mogelijke schending van het vertrouwensbeginsel is dan ook geen sprake.

2.20.

Verder kan de stelling van belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, wat daar ook van zij, niet leiden tot vernietiging dan wel vermindering van de aanslag. Een mogelijk motiveringsgebrek betekent op zichzelf immers niet dat sprake is van een onjuiste vaststelling van de aanslag.

2.21.

De rechtbank stelt vast dat de vermindering van de aanslagen van belanghebbende en [persoon A] in de bezwaarfase ziet op de verlaging van de correctie stakingswinst met € 82.500. Tussen partijen is niet in geschil dat de correctie stakingswinst naar evenredigheid over hen beiden moeten worden verdeeld. De rechtbank gaat daarvan uit. Dat betekent dat voornoemde correctie bij ieder voor € 41.250 in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank gaat voorbij aan de andersluidende verdeling die de inspecteur in zijn uitspraken op bezwaar heeft aangehouden. In beroep wordt de correctie stakingswinst teruggebracht tot nihil. De vermindering in de beroepsfase bedraagt € 27.500, waarvan per vennoot € 13.750. De winst van belanghebbende zoals die bij aanslag is vastgesteld, bedraagt € 138.296. Dit bedrag moet worden verminderd met € 41.250 plus € 13.750, dus met € 55.000. De door de rechtbank vastgestelde winst bedraagt daarmee € 83.296. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt moet worden vastgesteld:

Winst uit onderneming:

Winstaandeel

€ 83.296

MKB-vrijstelling

-/- € 8.275

Zelfstandigenaftrek

-/- € 4.488

€ 70.533

Loon IFA BV

€ 27.618

Totaal inkomen box 1

98.151

Scholingsuitgaven

-/- € 2.700

Belastbaar inkomen box 1

€ 95.451

De aanslag IB/PVV 2009 dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.451. De beschikking heffingsrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard.

2.22.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat belanghebbende het beroep inzake zaaknummer 14/3781 intrekt en [persoon A] de beroepen inzake zaaknummers 14/3783 en 14/3785 onder de voorwaarde dat factor 1,5 wordt toegepast wegens samenhangende zaken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.470 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1 en factor 1,5 wegens samenhangende zaken). De rechtbank heeft aanleiding gezien om in de zaak van belanghebbende met zaaknummer 14/3779 het totale bedrag aan proceskostenvergoeding toe te kennen en in deze uitspraak en in de zaken 14/3782 en 14/3784 op naam van [persoon A] te volstaan met een verwijzing naar de toegekende proceskostenvergoeding in die uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2015 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.