Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4494, AWB - 14 _ 5522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4494, AWB - 14 _ 5522

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 juli 2015
Datum publicatie
21 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:4494
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5522
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.121

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft de volledige over de hypothecaire geldlening verschuldigde rente betaald. Aangezien belanghebbende en zijn broer voor de verwerving van hun gezamenlijke eigen woning op beider naam een hypothecaire lening zijn aangegaan waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn, zijn zij beiden draagplichtig voor de (onverdeelde) helft van deze lening en ‘drukt’ de helft van de hypotheekrente op belanghebbende.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers AWB 14/5522 tot en met 14/5525

uitspraken van 14 juli 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraken als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar (AWB 14/5522)

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 28 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de daarbij bij beschikking opgelegde vergrijpboete (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.87).

De bestreden uitspraken op bezwaar (AWB 14/5523)

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 28 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde navorderingsaanslag hierna: IB/PVV en de daarbij bij beschikking opgelegde vergrijpboete (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.97).

De bestreden uitspraken op bezwaar (AWB 14/5524)

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 28 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag hierna: IB/PVV en de daarbij bij beschikking opgelegde vergrijpboete (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.07).

De bestreden uitspraken op bezwaar (AWB 14/5525)

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 28 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag hierna: IB/PVV en de daarbij bij beschikking opgelegde vergrijpboete (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.17).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Namens belanghebbende is niemand verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft op de dag van de zitting verzocht om verdaging omdat hij door interne overdracht van de onderhavige procedures niet op de hoogte was van deze zitting. Bij brieven van 27 mei 2015 gericht aan de collega van gemachtigde, [gemachtigde], is aangekondigd dat de zitting zal plaatsvinden op 30 juni 2015. Aangezien gemachtigde in zijn brief van 4 juni 2015 schrijft dat deze collega de brieven van 27 mei 2015 aan hem heeft verstrekt, had hij redelijkerwijs bekend moeten zijn met de geplande zitting. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek daarom afgewezen.

De zaken met procedurenummers AWB 14/5522 tot en met 14/5530 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.

1 Beslissing:

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen met betrekking tot de vergrijpboetes gegrond;

-

verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de vergrijpboetes;

-

vermindert de vergrijpboetes tot € 143 (voor 2008), € 132 (voor 2009), € 118 (voor 2010 en € 107 (voor 2011);

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 1.101;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is ongehuwd en woont met zijn partner, hun vijf kinderen en zijn broer, [A], in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Belanghebbende en zijn broer hebben deze woning op 30 september 2003 gekocht voor € 115.000 waarmee zij beide (voor de onverdeelde helft) voor 50% eigenaar van deze woning zijn geworden. Voor de financiering van deze aankoop hebben de broers (gezamenlijk) een hypothecaire lening afgesloten van € 150.000 (exclusief renten en kosten) waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.

2.2.

Belanghebbende en zijn broer hebben in hun aangiftes IB/PVV 2008 tot en met 2010 niet gezamenlijk gekozen voor fiscaal partnerschap als bedoeld in artikel 1.3 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De woning vormt voor zowel belanghebbende als zijn broer een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.

2.3.

In een op 4 april 2013 ondertekende verklaring zijn belanghebbende en zijn broer overeengekomen dat:

“ (…) alle verschuldigde hypotheekrente van de SpaarZeker Hypotheek met leningnummer [leningnummer] steeds uitsluitend door de heer [belanghebbende] wordt betaald en dat de heer [A] op zijn beurt een bijdrage in de kosten van de huishouding betaalt en niets met de te betalen of betaalde hypotheekrente van doen heeft.(…)”

2.4.

In de jaren 2008 tot en met 2011 heeft belanghebbende de volledige over de hypothecaire geldlening verschuldigde rente (hierna: de hypotheekrente) betaald, derhalve inclusief het vanwege de schuldverhouding door zijn broer verschuldigde deel.

2.5.

Belanghebbende heeft met behulp van een medewerker van de ‘Huba-campagne’ (‘Hulp bij aangifte’) aangifte IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2011 gedaan. Daarin is telkens opgenomen dat belanghebbende 100% eigenaar van de woning is. In de aangiften is het gehele eigenwoningforfait bij belanghebbende in aanmerking genomen en de volledige hypotheekrente in aftrek gebracht als eigenwoningrente. Dit heeft geleid tot de onderstaande aangiften:

aangifte

2008

2009

2010

2011

inkomsten uit arbeid

€ 23.456

€ 24.567

€ 25.086

€ 24.605

bij: eigenwoningforfait (100%)

€ 792

€ 797

€ 803

€ 797

af: eigenwoningrente (100%)

€ 6.500

€ 5.688

€ 5.250

€ 5.000

af: ziektekosten

€ 844

€ 390

€ 439

belastbaar inkomen werk en woning

€ 16.904

€ 19.286

€ 20.200

€ 20.402

2.6.

De aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 zijn overeenkomstig de ingediende aangiftes opgelegd.

2.7.

Volgens de inspecteur mag belanghebbende gelet op de eigendoms- en schuldverhoudingen slechts 50% van het eigenwoningforfait en 50% van de betaalde hypotheekrente als eigenwoningrente in aanmerking nemen. Dit heeft geleid tot de volgende navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 en vergrijpboetes:

navorderingsaanslag

2008

2009

2010

2011

inkomsten uit arbeid

€ 23.456

€ 24.567

€ 25.086

€ 24.605

bij: eigenwoningforfait (50%)

€ 371

€ 396

€ 399

€ 401

af: eigenwoningrente (50%)

€ 3.250

€ 2.813

€ 2.625

€ 2.563

af: ziektekosten

€ 796

€ 348

€ 402

€ 0

belastbaar inkomen werk en woning

€ 19.781

€ 21.802

€ 22.458

€ 22.443

heffingsrente

€ 190

€ 129

€ 79

€ 49

vergrijpboete (25%)

€ 286

€ 264

€ 236

€ 214

2.7.1.

In de aangifte IB/PVV 2008 is uitgegaan van een WOZ-waarde van € 144.000 in plaats van € 135.000. Hierdoor bedraagt het eigenwoningforfait € 742 in plaats van de aangegeven € 792 en is de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 gebaseerd op een eigenwoningforfait van

€ 371 (€ 742/2).

2.7.2.

In de aangifte IB/PVV 2009 is uitgegaan van een WOZ-waarde van € 145.000 in plaats van € 144.000. Hierdoor bedraagt het eigenwoningforfait € 792 in plaats van de aangegeven € 797 en is de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 gebaseerd op een eigenwoningforfait van € 396 (€ 792/2).

2.7.3.

In de aangifte IB/PVV 2010 is uitgegaan van een WOZ-waarde van € 146.000 in plaats van € 145.000. Hierdoor bedraagt het eigenwoningforfait € 798 in plaats van de aangegeven € 803 en is de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 gebaseerd op een eigenwoningforfait van € 399 (€ 798/2).

2.7.4.

In de aangifte IB/PVV 2011 is uitgegaan van een WOZ-waarde van € 145.000 in plaats van € 146.000. Hierdoor bedraagt het eigenwoningforfait € 803 in plaats van de aangegeven € 797 en is de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 gebaseerd op een eigenwoningforfait van € 401 (€ 803/2).

2.8.

De inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar van 28 juli 2014 de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes gehandhaafd.

2.9.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Zijn de (navorderings)aanslag(en) terecht opgelegd? Meer specifiek: Heeft belanghebbende slechts recht op aftrek van de helft van de door hem betaalde hypotheekrente?

  2. Zijn de vergrijpboetes terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?

  3. Is de motiveringsplicht geschonden?

De inspecteur beantwoordt de onder 1. en 2. vermelde vragen bevestigend en de onder 3. vermelde vraag ontkennend. Belanghebbende is de tegenovergestelde mening toegedaan.

De correcties die verband houden met een te hoge dan wel te lage aangegeven WOZ-waarde zijn niet in geschil.

Indien het gelijk aan de zijde van de inspecteur is, is niet in geschil dat de navorderingsaanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

Heeft belanghebbende recht op aftrek van de gehele door hem betaalde hypotheekrente?

2.10.

Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op aftrek van de volledige hypotheekrente aangezien hij deze geheel zelf heeft betaald. Vast staat dat belanghebbende en zijn broer in de aangiftes 2008 tot en met 2010 niet gezamenlijk hebben geopteerd voor fiscaal partnerschap. Aangezien de aanslagen van belanghebbende en zijn broer reeds onherroepelijk vast staan, is het ook niet meer mogelijk om alsnog voor het fiscaal partnerschap te kiezen (vergelijk Hoge Raad, 28 april 2006, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2006:AU3580) en daarmee de verdeling van de inkomsten uit eigen woning te wijzigen. Voor het jaar 2011, in welk jaar opteren voor partnerschap niet meer mogelijk is, zijn belanghebbende en zijn broer ingevolge artikel 1.2, lid 1 en lid 3 van de Wet IB 2001 niet als partners aan te merken. Immers, op grond van deze bepalingen is de vrouw waarmee hij samenwoont en die de moeder is van zijn kinderen, de fiscaal partner van belanghebbende.

2.10.1.

Het voorgaande betekent dat artikel 3.121 van de Wet IB 2001 (wettekst 2001 tot en met 2012) van toepassing is:

“De aftrekbare kosten met betrekking tot een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, worden voor elk van hen bepaald door de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voorzover die op hen drukken.”

Op belanghebbende rust de bewijslast dat de kosten die verbonden zijn aan de voor de verwerving van de woning aangegane hypothecaire lening volledig op hem hebben gedrukt. Het enkele feit dat belanghebbende de hypotheekrente, volledig heeft betaald, is daarvoor onvoldoende. Gelet op artikel 3.121 van de Wet IB 2001 is immers de juridische schuldverhouding (de draagplicht) van belang. Aangezien belanghebbende en zijn broer voor de verwerving van hun gezamenlijke eigen woning op beider naam een hypothecaire lening zijn aangegaan waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn, zijn zij beiden draagplichtig voor de (onverdeelde) helft van deze lening en ‘drukt’ de helft van de hypotheekrente op belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer dan de helft van de kosten op hem drukken. De verklaring van 4 april 2013 maakt die conclusie niet anders, deze verklaring is slechts een bevestiging van het feit dat belanghebbende de gehele hypotheekrente betaalt en zijn broer als tegenprestatie andere kosten betaald en brengt geen wijzing in de juridische schuldverhouding te weeg.

2.12.

Gelet op het voorgaande zijn de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen opgelegd.

Met betrekking tot de vergrijpboetes

2.13.

De inspecteur heeft op grond van artikel 67e AWR juncto paragraaf 27 van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst (BBBB) vergrijpboetes opgelegd wegens grove schuld (25% van de nagevorderde belasting). Van grove schuld is sprake indien belanghebbende redelijkerwijs moest of kon begrijpen dat zijn gedraging tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. Op de inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van grove schuld. Hiertoe heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende de Huba-medewerker had moeten wijzen op de woon-/eigendomssituatie en de levering- en hypotheekaktes had moeten overleggen. Voorts had belanghebbende zich moeten vergewissen van de fiscale aanvaarbaarheid van de aangifte. Door dat na te laten is sprake van grove schuld die volgens de inspecteur een boete van 25% rechtvaardigt.

2.14.

Gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot de navorderingsaanslagen heeft belanghebbende te veel hypotheekrente in aftrek gebracht en is daardoor te weinig inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen geheven. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de inspecteur terecht dat dat aan belanghebbende te wijten is. Uit de ingediende aangiften leidt de rechtbank af dat belanghebbende onvolledige en onjuiste informatie aan de Huba-medewerker heeft verstrekt. In de aangiften staat immers ten onrechte vermeld dat belanghebbende 100% eigenaar van de woning was en tevens is niet opgenomen dat de lening niet alleen op zijn naam maar ook op die van zijn broer stond. Daarbij heeft de inspecteur geloofwaardig en onweersproken gesteld dat de levering- en hypotheekaktes niet aan de Huba-medewerker zijn verstrekt en deze medewerker ook niet op andere wijze op de hoogte is gesteld van de eigendom-/schuldsituatie met betrekking tot de woning. Door deze handelwijze van belanghebbende heeft de Huba-medewerker een te hoog bedrag aan aftrekbare rente in de aangifte opgevoerd. Belanghebbende had redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat daardoor te weinig inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zou worden geheven. Dit geldt te meer nu de rechtbank aannemelijk acht dat belanghebbende, als mede-eigenaar, medeschuldenaar en huisgenoot kennis had van het feit dat zijn broer eveneens hypotheekrente (50%) in aftrek had gebracht op zijn aangiftes waardoor er in totaal 150% van de hypotheekrente in aftrek is gebracht. Verondersteld mag worden dat belanghebbende weet dat dat niet de bedoeling van de wetgever kan zijn. 2.15. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Belanghebbende heeft echter verzocht om matiging van de vergrijpboete en heeft daarbij gewezen op zijn financiële omstandigheden en betalingsproblemen die als gevolg van de boetes ontstaan. Aangezien de inspecteur deze omstandigheden niet heeft weersproken en de rechtbank deze aannemelijk acht, ziet de rechtbank daarin aanleiding om de vergrijpboetes te matigen met 50%. Dit leidt tot de volgende verminderingen:

2008

2009

2010

2011

Vergrijpboete navorderingsaanslag

€ 286

€ 264

€ 236

€ 214

Vergrijpboete in beroep

€ 143

€ 132

€ 118

€ 107

De rechtbank acht deze boetes zowel relatief als absoluut, passend en geboden.

2.16.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de beroepen voor zover deze betrekking hebben op de vergrijpboetes gegrond verklaard.

Motivering uitspraken op bezwaar

2.17.

Volgens belanghebbende is het motiveringsbeginsel geschonden doordat de verwijzingen in de uitspraken op bezwaar naar andere correspondentie te algemeen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraken op bezwaar voldoende is gemotiveerd aangezien daarin (in)direct wordt verwezen naar de brieven van de inspecteur van 27 november 2013 en 12 september 2013 en uit die brieven voldoende gedetailleerd blijkt waarom de navorderingsaanslagen zijn opgelegd. Belanghebbendes beroep dienaangaande faalt dan ook.

Heffingsrente

2.18.

De beroepen worden geacht mede te zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente. Niet gesteld dan wel gebleken is dat de heffingsrente ten onrechte dan wel tot onjuist bedragen in rekening zijn gebracht zodat de beschikkingen heffingsrente terecht zijn genomen.

3 Proceskosten

3.1.

Nu de beroepen gegrond zijn verklaard, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat de vier onderhavige zaken samenhangend zijn. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.101 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1,5 wegens het aantal (4) samenhangende zaken).

3.2.

Voorts dient de inspecteur op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem te vergoeden.

Deze uitspraken zijn gedaan op 14 juli 2015 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraken hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraken zijn onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraken kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van de uitspraak/uitspraken overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.