Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:494, AWB - 14 _ 2042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:494, AWB - 14 _ 2042

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 januari 2015
Datum publicatie
18 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:494
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2042
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Belanghebbende moest drastisch bezuinigen en heeft daarom besloten te reorganiseren. Op grond van het gesloten sociaal statuut was het volgens belanghebbende niet mogelijk om daarbij het afspiegelingsbeginsel te hanteren. De rechtbank is van oordeel dat voor belanghebbende sprake is van een draconische heffing, maar dat gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad niet anders geoordeeld kan worden dat sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het betreft immers een regeling die voorziet in uitkeringen tot het moment van het bereiken van de AOW-leeftijd, waarvan enkel werknemers van 57 jaar of ouder gebruik kunnen maken. Het doel en de intentie van belanghebbende bij invoering van de regeling doet daar niet aan af.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/2042

uitspraak van 22 januari 2015

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte loonbelasting gedaan over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2013 naar een af te dragen bedrag van € 1.339.955. De belasting hierover is door belanghebbende op 25 februari 2013 afgedragen. Bij brief van 28 maart 2013, door de inspecteur ontvangen op 29 maart 2013, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2014 het bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 maart 2014, ontvangen bij de rechtbank op 28 maart 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] en [B], vergezeld van de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de inspecteur, [verweerder]. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.6.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Van het door belanghebbende onder 1.1 genoemde af te dragen bedrag van € 1.339.955 heeft € 273.022 betrekking op een eindheffing ter zake van een regeling voor vervroegd uittreden als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964.

2.2.

De regeling die door de inspecteur als een regeling voor vervroegd uittreden is aangemerkt, betreft de Non-activiteitsregeling [belanghebbende] 2013 van 6 maart 2012 (hierna: de regeling). De regeling is van toepassing op werknemers die voor onbepaalde tijd in dienst zijn en op de peildatum 1 januari 2013 57 jaar of ouder zijn en hebben aangegeven dat zij gebruik wensen te maken van de regeling, met uitzondering van degenen die gedetacheerd zijn bij [Stichting]. In de regeling is opgenomen dat de werknemer, die aan de vereisten voldoet, vrijwillig van de regeling gebruik kan maken met behoud van dienstverband en in het genot van non-activiteitsverlof tot het moment waarop de AOW-leeftijd wordt bereikt.

2.3.

De regeling is in werking getreden op 4 april 2012. Vóór inwerkingtreding van de regeling heeft belanghebbende aan de inspecteur bij brief van 22 februari 2012 een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 32ba, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 27 februari 2012 geoordeeld dat de regeling een regeling voor vervroegd uittreden is als bedoeld in artikel 32ba, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij brief van 5 april 2012 heeft belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt. In overleg met de inspecteur heeft belanghebbende dit bezwaar ingetrokken, omdat de regeling inmiddels was ingevoerd, en heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afdracht van loonbelasting over het onderhavige tijdvak.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de regeling kwalificeert als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de voldane belasting naar een bedrag van € 273.022. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten