Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:511, AWB - 14 _ 1527
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:511, AWB - 14 _ 1527
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 januari 2015
- Datum publicatie
- 19 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:511
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:702, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 1527
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
De inspecteur geeft aan een al eerder bestaande fiscale eenheid een nieuwe beschikking fiscale eenheid af. Nu belanghebbende door het beroep niet in een betere positie kan komen, heeft zij geen belang bij het instellen van beroep en is mitsdien niet-ontvankelijk.
Het toekennen of intrekken van een btw-identificatienummer berust niet op een wettelijke bepaling. De beslissing van de inspecteur om een nieuw nummer toe te kennen is wel een ingevolge de belastingwet genomen besluit, maar geen besluit waartegen bezwaar en beroep open staan. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/1527
uitspraak van 28 januari 2015
Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 3 maart 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 23 december 2013 (kenmerk [aanslagnummer 1].B01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Namens belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het beëindigen van de oude fiscale eenheid en tegen het toekennen van een ander OB-nummer;
- -
-
vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar tegen het beëindigen van de oude fiscale eenheid en tegen het toekennen van een ander OB-nummer niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende (hierna ook: [belanghebbende]) is opgericht op [datum] 1988. Zij bezit alle aandelen in [A BV] (hierna: [A BV]), opgericht op [datum] 1990.
Op 18 november 1990 is verzocht om voornoemde vennootschappen aan te merken als een fiscale eenheid voor de OB. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de inspecteur op 5 februari 1991 een beschikking fiscale eenheid afgegeven. Voor zover hier relevant luidde de beschikking als volgt:
‘De inspecteur der Belastingdienst Ondernemingen te Maastricht (…) BESLUIT:
de volgende lichamen met ingang van 01-02-1991 voor de heffing van omzetbelasting aan te merken als één ondernemer onder de naam: Fiscale eenheid [belanghebbende] B.V. met het omzetbelasting: [aanslagnummer 1] B01
- -
-
[belanghebbende] B.V.
- -
-
[A BV]’
In de administratie van de belastingdienst is opgenomen dat het in de beschikking genoemde btw-nummer aan [belanghebbende] is toegekend en dat de fiscale eenheid geen btw-nummer heeft. De inspecteur schrijft de fiscale eenheid vanaf dat moment aan onder de naam van [A BV]. Dit is na melding hiervan op 3 december 1991 aangepast, waarna de fiscale eenheid vanaf het tweede kwartaal van 1992 onder de naam van [belanghebbende] en met het omzetbelastingnummer, zoals opgenomen in de beschikking van 5 februari 1991, aangifte kon doen.
Na een interne controle bij de belastingdienst heeft de inspecteur geconstateerd dat de fiscale eenheid geen btw-nummer heeft. Bij brief van 12 december 2013 heeft de inspecteur belanghebbende (onder meer) medegedeeld dat hij een nieuw btw-identificatienummer aan belanghebbende zal toekennen.
Bij beschikking van 23 december 2013 heeft de inspecteur per 1 april 2014 de oude fiscale eenheid ontbonden en een nieuwe fiscale eenheid met btw-identificatienummer [aanslagnummer 2].B01 opgenomen. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze beschikking is afgewezen.
Bij brief van 10 maart 2014 is belanghebbende bij de rechtbank in beroep gekomen. Voor zover relevant is in haar beroepschrift het volgende opgenomen:
‘Wij zijn van mening dat het toekennen van een nieuw BTW nummer c.q. het opnieuw formaliseren van de fiscale eenheid als omschreven in de beschikking van 23 december 2013 niet mag plaatsvinden en dat de bestaande situatie onverkort dient te worden gerespecteerd en gehandhaafd.’
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en [A BV] aan de materiële voorwaarden voldoen voor het vormen van een fiscale eenheid voor de OB, zodat terecht een fiscale eenheid is gevormd.
Voor zover het beroep zich richt tegen de beschikking van 23 december 2013, waarbij de twee vennootschappen in een nieuwe fiscale eenheid zijn opgenomen overweegt de rechtbank dat partijen het erover eens zijn dat de twee genoemde vennootschappen een fiscale eenheid vormen voor de OB. De omstandigheid dat er al eerder een fiscale eenheid heeft bestaan, bestaande uit dezelfde vennootschappen, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat geen nieuwe beschikking afgegeven kan worden door de inspecteur. Nu belanghebbende door het beroep niet in een betere positie kan komen heeft zij geen belang bij het instellen van beroep en is het beroep mitsdien niet ontvankelijk.
Voor zover het beroep van belanghebbende ziet op de toekenning van een nieuw btw-identificatienummer overweegt de rechtbank als volgt. Nederland kent geen wettelijke bepaling waarin is vastgelegd dat en op welke wijze een btw-identificatienummer aan een ondernemer wordt verstrekt en in welke gevallen een zodanig nummer kan worden ingetrokken. De regels omtrent de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen beslissingen van overheidsorganen zijn vastgelegd in de Awb. Voor beslissingen op het gebied van belastingen bestaat een speciale regeling. Artikel 26 van de AWR bepaalt dat in afwijking van artikel 8:1 van de Awb tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Een vergelijkbare bepaling was tot 2005 opgenomen in artikel 8:4, aanhef en letter g, van de Awb. Daarover heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12 december 2008, nr. 43 905, ECLI:NL:HR:2008:BD9387 als volgt overwogen:
“Die bepaling strekt immers ertoe geheel in het algemeen besluiten op het gebied van belastingen van beroep op de algemene bestuursrechter uit te zonderen, los van de vraag of tegen een zodanig besluit in het voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar en beroep openstaat (vgl. HR 1 maart 2000, nr. 35041, BNB 2000/171).”
Zoals in 2.9 is overwogen, berust het toekennen of intrekken van een btw-identificatienummer niet op een wettelijke bepaling. Naar de letterlijke tekst van artikel 26 van de AWR zou dus gesteld kunnen worden dat deze bepaling in situaties als deze niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een “ingevolge de belastingwet” genomen besluit. De Hoge Raad heeft echter in het hierboven aangehaalde arrest van 12 december 2008 beslist dat (toen nog) artikel 8:4, aanhef en letter g, van de Awb een veel ruimere strekking had, namelijk om in het algemeen besluiten op het gebied van belastingen van beroep op de algemene bestuursrechter uit te zonderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever de strekking van deze regeling heeft willen beperken toen de regeling van artikel 8:4, aanhef en letter g, van de Awb werd verplaatst naar artikel 26 van de AWR.
De rechtbank concludeert dan ook dat de beslissing van de inspecteur om een nieuw BTW-nummer toe te kennen en ook de beslissing van 3 maart 2014 om die eerdere beslissing te handhaven, “ingevolge de belastingwet genomen besluiten” zijn. Gelet op artikel 26 van de AWR betreft het echter geen besluiten waartegen bezwaar en beroep openstaat. Nu niettemin toch bezwaar is gemaakt, dient de inspecteur uitspraak te doen en had hij het bezwaar daarbij niet-ontvankelijk dienen te verklaren (zie Hoge Raad, 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:HR:2013:1797). De inspecteur heeft in zijn uitspraak het bezwaar echter ten onrechte ongegrond verklaard, waartegen belanghebbende in beroep is gekomen. De belastingrechter is bevoegd kennis te nemen van dit beroep (zie voormeld arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013). Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het beroep gegrond is en dat het bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ook voor zover het beroep zich richt op de beëindiging van de fiscale eenheid voor de OB, verklaart de rechtbank zich, met inachtneming van het voorgaande, bevoegd. Nu deze beslissing van de inspecteur evenmin een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing is in de zin van artikel 26 van de AWR, had de inspecteur ook op dit punt de niet-ontvankelijkheid moeten uitspreken in plaats van de ongegrondverklaring. In zoverre is het beroep gegrond.
Nu, gelet op het voormelde, niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke behandeling is ter zitting gezocht naar een mogelijke oplossing. Daarbij is door de inspecteur aan de rechtbank toegezegd in overleg te treden met belanghebbende over de mogelijkheid om het nummer [aanslagnummer 1] B01 te behouden voor de fiscale eenheid en aan [belanghebbende] het nieuwe nummer toe te kennen. Indien deze oplossing technisch bij de belastingdienst kan worden verwerkt en dit door belanghebbende als oplossing voor haar probleem wordt ervaren, zal de inspecteur hiertoe overgaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij proceskosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Heden is het verzoek van belanghebbende om een voorlopige voorziening ten aanzien van deze procedure door de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk verklaard. De voorlopige voorzieningenprocedure is bekend onder het nummer AWB 14/7334.
Deze uitspraak is gedaan op 28 januari 2015 door mr. M.W.C. Soltysik, voorzitter, mr. D. Hund en mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C. van Hooft, griffier.
De griffier, De voorzitter,
De uitspraak is enkel door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.